De meest invloedrijke Founding Father: Alexander Hamilton
Alexander Hamilton door Ron Chernow, Penguin Books, 800 pags.
Alexander Hamilton and the Persistance of Myth door Stephen
Knott, University Press of Kansas, 344 pags.
Naarmate aan het einde van de twintigste eeuw de reputatie van
Thomas Jefferson begon af te bladderen, was het haast
onvermijdelijk dat Alexander Hamilton een comeback zou maken.
De twee Founding Fathers lijken wat dat betreft wel
communicerende vaten. Ze stonden ieder voor een visie van de
Verenigde Staten en naar gelang de politieke richting van de
dag, werd dan weer de een dan weer de ander op een voetstuk
geplaatst. Het was in feite al zo in de jaren negentig van de
achttiende eeuw, toen Jefferson (vaak via zijn stroman James
Madison) en Hamilton direct met elkaar in de slag gingen. Geen
man heeft meer mythes om zich heen verzameld dan Alexander
Hamilton – voornamelijk negatieve kwalificaties, direct
opgaand met de verheerlijking van Jefferson. Hij was een
elitaire, rijke, het zakenleven bevorderende, vrije markt
voorstander, verdediger van de sterke centrale staat met een
sterke leider, militarist en voorstander van een staand leger,
monarchist en wat al niet. Hamiltons reputatie heeft er ruim
twee eeuwen over gedaan om zich hiervan te bevrijden. Ron
Chernow, eerder biograaf van J.P. Morgan, maakt goed gebruik
van zijn kennis van de financiële wereld om Amerika’s eerste
minister van Financiën en grondlegger van de federale staat.
Jammer alleen dat hij iets te wijdlopig is.
Bastaardzoon
Zijn hele leven droeg Alexander Hamilton zijn bastaardstatus
als een zware last. Geboren als zoon van een van haar man
weggelopen moeder in een van Engelse Caribische eilanden,
stond Hamilton op veertienjarige leeftijd al helemaal alleen
in het leven. Maar hij was slim en werkte hard. De lokale
elite gaf hem een studiefonds om in Noord Amerika zich te
laten opleiden en zo dook hij in New York op, de stad en de
staat die zijn echte vaderland zouden worden.
Hamilton was intelligent, moedig, hard werkend en welbespraakt
en het verrast niet dat hij tijdens de
Onafhankelijkheidsoorlog de aandacht trok van George
Washington. Bijna vijf jaar zou kolonel Hamilton dienen, aan
het einde van die periode afstand nemend van zijn patroon,
vooral omdat hij eindelijk zelf een commissie wilde. Hamilton
wilde meedoen en deed dat met verve. Tijdens de oorlog al werd
Hamilton geconfronteerd met veel van de zaken die hem zijn
hele leven bezig zouden houden: de noodzaak van een sterk
federaal bestuur, de macht van het congres, de dreiging van
inflatie, gezonde financiën en een stevige scepsis tegen al te
veel macht aan het volk.
De immigrant trouwde met een dochter van de welgestelde en
machtige familie Schuyler en binnen de kortste keren zat
Hamilton als afgevaardigde in het continentale congres dat
later in de jaren tachtig van de achttiende eeuw de grondwet
zou opstellen. Typerend genoeg was Hamilton, die later de
grondwet zou verdedigen in de nog steeds fabuleuze Federalist
Papers, al voor die tijd bezig met het schrijven van stukken
over de fundamentele problemen van het nieuwe land (en
fundamentele problemen van ieder land, mag je wel zeggen). Hij
was een van de menen die ageerden voor het opstellen van een
grondwet.
De eerste jaren van de Verenigde Staten maakten duidelijk dat
een confederatie waarbij de meeste macht bij de individuele
staten ligt, niet werkt. Het land moest eigen belastinginning
hebben en een Congres krijgen dat het algemeen belang liet
prevaleren boven het belang van de individuele staten.
Hamilton bevond zich altijd aan het front van deze gevechten
en was overtuigd van de noodzaak van een sterke federale
staat.
Hamiltons probleem was dat zijn eigen staat, New York, onder
de eigengereide gouverneur George Clinton, niet erg
geïnteresseerd was in een sterke federatie. De drie man sterke
Newyorkse delegatie naar de grondwetsessie in Philadelphia
liet hem in de minderheid tegenover twee tegenstanders van een
sterke grondwet. Terwijl Hamilton achter de schermen mee
onderhandelde over de inhoud van de grondwet (voor sommige
deelnemers was hij te zeer een voorstander van Engelse stijl,
monarchie-achtige structuren om voluit mee te kunnen spelen)
sloot hij een verbond met die andere intellectueel, James
Madison, algemeen gezien als de vroedvader van de grondwet.
Het schrijven van die grondwet was één ding, hem aanvaard
krijgen was nog heel wat anders. Hamilton toonde zich een
geducht politicus en het verhaal hoe hij ook New York (van
alle staten het meest gericht op handel en op Engeland) steun
wist te krijgen, is fascinerend. Zijn vriend Madison hielp mee
door de andere grote staat die dwars lag, Virginia, over de
streep te halen, zodat Hamilton dat in New York kon gebruiken.
Minstens zo belangrijk was dat Hamilton en Madison na de
opstelling van de grondwet afspraken een serie essays te
schrijven waarin de achterliggende principes op een rijtje
werden gezet. Met een moordend ritme van soms vier stukken per
week, geplaatst in de kranten, wierpen beide heren zich op die
taak. John Jay, die ook mee zou doen, haakte na vijf artikelen
af. Het resultaat, nu bekend als de Federalist Papers, 87
essays waarin zowat alle aspecten van de grondwet en de staat
aan de orde komen, kan gelden als het meest klassieke
staatsrechtelijk handboek dat de Verenigde Staten ooit heeft
voortgebracht. Het is niet zonder reden dat de Europeanen de
Federalist begonnen door te spitten toen ze zelf een grondwet
moesten opstellen. Alle problemen tussen staten en een
federale staat komen erin aan de orde, alle staatsrechtelijke
vragen werden behandeld.
Eerste minister van Financiën
Hamilton speelde een cruciale rol in het rekruteren van George
Washington als eerste president. Als voormalige assistent kon
Hamilton de grote man nog steeds direct bereiken. Het kabinet
van Washington, toen nog tamelijk ongedefinieerde
ministerposten, werd gedomineerd door Hamilton, die op
karakteristieke wijze als een wervelwind van start ging. De
nieuwe minister van Financiën was de belangrijkste minister.
Thomas Jefferson, de secretary of State (toen vooral
staatszaken en ook buitenlandse zaken), moest nog uit Parijs
komen en had ook daarna weinig haast om aan zijn werk te
beginnen. Ondertussen joeg Hamilton er een centrale bank door
zodat de nieuwe staat de financiën controleerde, hief
belastingen, controleerde de grenzen (importheffingen waren
belangrijke inkomsten), hij sloot een deal die de federale
staat alle schuldpapieren van de staten liet overnemen, in
ruil voor een stuk land aan de Potomac (dicht bij het zuiden)
als hoofdstad. Hamilton was degene die George Washington
overhaalde om in de grondwet ‘implied powers’ te lezen,
waardoor niet de macht van de federale staat niet beperkt werd
door wat expliciet in de grondwet stond. Het Supreme Court zou
er later gebruik van maken. Al doende maakte Hamilton vijanden
bij de vleet. Vooral de tegenstelling tussen de staten en de
federale overheid, maar daarbinnen de populisten en
propagandisten van de kleine, agrarische staten tegenover de
noordelijke handelsstaten. Welbeschouwd bleken de populisten,
onder aanvoering van Jefferson, alleen maar
grootgrondbezitters in het zuiden, die vooral hun bezit in
land hadden, terwijl de handelaren en producenten in het
noorden in liquide middelen werkten.
Alle conflicten die de Amerikaanse politiek in de negentiende
eeuw beheersten, kwamen hier al naar voren. De partijvorming,
nooit voorzien door de opstellers van de grondwet (al snel
konden Madison en Hamilton niet meer door één deur), kreeg
hier zijn beslag. De tegenstellingen beklijfden.
Mythes
Jefferson en Madison organiseerden de ondermijning van
Hamilton. Veel van de mythes rondom Hamilton – dat hij
monarchist zou zijn, een onverbeterlijke Engeland-liefhebber,
dat hij (of zijn vrienden) profiteerde van zijn beleid –
kwamen uit de koker van Jefferson, vaak via een krant die hij
had opgezet (met geld van het State Department). Washington
zag met toenemend ongenoegen hoe zijn ministers elkaar naar de
keel vlogen. Jefferson sprak de president regelmatig aan, bang
dat Washington een willoze pop was voor Hamiltons verdachte
beleid. Washington reageerde verontwaardigd op deze suggesties
en wees Jefferson uiteindelijk op zijn plaats. Inderdaad,
bevestigde Washington, hij had vaak gedaan wat Hamilton had
aanbevolen en verdraaid, het werkte.
De minister van Financiën, die in de zomer van 1791 op het
toppunt van zijn macht stond, groef zelf de valkuil waarin hij
tenslotte terecht zou komen. Hamilton liet zich uitlokken tot
een langdurige affaire die onvermijdelijk tot chantage leidde.
Chernow heeft er allerlei psychologische verklaringen voor,
maar een zekere arrogantie en machtsgevoel zal ook meegespeeld
hebben, nog afgezien van ordinaire lust.
Geleidelijk aan werd Jefferson de oppositieleider. Hij noemde
zijn club de Republikeinen, wat een steek was naar Hamilton,
als zouden zijn volgelingen monarchisten zijn. Op zijn beurt
leidde Hamilton de Federalisten, waarvan de naam weer een
steek was naar Jefferson, alsof die tegen de federatie zou
zijn.
Tijdens Washingtons tweede termijn waren vooral buitenlandse
politieke onderwerpen omstreden, vooral na de Franse Revolutie
en de daarop volgende onrust in Europa. De tegenstellingen
scherpten ook hier aan tussen degenen die Frankrijk een warm
hart toedroegen, zoals Jefferson, en de voorstanders van
banden met Engeland (Hamilton maar ook vice-president Adams).
Binnenlands ontwikkelde zich, in verzet tegen Hamiltons
belasting op whisky, de Whisky Rebellion in het westen van
Pennsylvania. Door de federalisten maar ook door Washington
zelf werd deze opstand van het gepeupel tegen het federale
gezag, gezien als een serieuze aanval, die diende te worden
neergeslagen. Dat gebeurde, onder leiding van Hamilton, maar
de Republikeinen zagen het als bewijs van zijn martiale
opstelling en zijn neiging om de zware hand van de federale
staat overal op neer te laten.
Toen John Jay naar Engeland werd gestuurd om een verdrag met
de Engelsen te sluiten ter voorkoming van een oorlog, was het
voorspelbaar dat het resultaat omstreden zou zijn. Natuurlijk
gaf Jay’s verdrag, dat inderdaad insloeg als een bom, degenen
die Hamilton en de federalisten verdachten van grootscheepse
uitverkoop aan de Engelsen, voeding in overvloed om hun ideeën
te steunen. Hamilton, die begin 1794 ontslag had genomen als
minister van Financiën, liet zich verleiden tot heel wat
schreeuwerige discussies over Jay’s Treaty – waarvan hij het
belangrijkste aspect, namelijk dat het vrede garandeerde in
een tijd dat Amerika geen oorlog kon gebruiken, volledig
steunde. De twee duels die hij aanging, passen in deze
ontwikkeling. Maar vooral vocht hij met de pen, nu in 26
afleveringen van The Defence. Chernow stelt vast dat het zijn
reputatie als de belangrijkste pamflettenschrijver in de
Amerikaanse geschiedenis volledig onderstreept.
De XYZ affaire
Bij de verkiezingen van 1796, de eerste die betwist werden,
probeerde Hamilton zijn invloed te doen gelden, deels om de
door hem verfoeide John Adams dwars te zitten, deels om
Jefferson te hinderen. Het einde van het liedje was dat Adams
president werd en Jefferson vice-president en Hamilton in
principe zonder invloed achterbleef. Het vreemde was echter
dat president Adams alle ministers van Washington in zijn
kabinet hield, hoewel dat allemaal vrienden van Hamilton
waren. Adams heeft dat nooit goed kunnen uitleggen maar in elk
geval zou hij er nog spijt van krijgen.
Jay’s Treaty en de dreiging van een oorlog, dit keer met
Frankrijk, zette de zaken op scherp in Washington. De
vernederende behandeling van drie onderhandelaars in Parijs
door de Franse regering (ze moesten een omkoopsom betalen om
ontvangen te worden: de X,Y,Z affaire) leidde tot grote
verontwaardiging – ook al legde het Jefferson en andere
francofielen tijdelijk het zwijgen op. De dreiging van een
oorlog met Frankrijk, de quasi oorlog, vroeg om een militair
antwoord, althans de voorbereiding daartoe en die werd opnieuw
geleid en gestuwd door Hamilton. George Washington was formeel
de bevelhebber, maar Hamilton, nu generaal geworden, was
werkelijk de baas. Deze voortrekkersrol in een paranoïde
omgeving die van staande legers met al of niet vermeende pro-
Engelse royalisten niets moest hebben, plaatste hem in een
kwetsbare positie.
Uiteindelijk besloot John Adams, in wat de meest belangrijke
beslissing van zijn termijn zou blijken, om ondanks de XYZ
affaire opnieuw te proberen vrede te sluiten met de Fransen.
Hij had er succes mee, zij het pas nadat Napoleon de macht had
overgenomen. Niettemin bewees Adams dat diplomatie beter werkt
dan wapengekletter en voorkwam hij een oorlog die voor Amerika
niets goeds had te brengen. Ondertussen had Adams, moe en
verontwaardigd over de aanvallen op zijn beleid, grootscheepse
anti-oppositiewetten toegelaten, die over het randje waren en
het klimaat totaal verpesten.
Verbale terroristen
De steeds groter wordende partijpolitieke tegenstellingen
gedurende die laatste jaren van de achttiende eeuw, eisten een
hoge tol. Ze ruïneerden het presidentschap van John Adams
(niet weinig geholpen door diens eigen excentrieke
eigenschappen), ze maakten verbale terroristen van Jefferson
en Madison, ze verleidden Hamilton tot excessen. Chernow
betoogt, overtuigend, dat toen de stabiliserende hand van
George Washington wegviel en Hamilton helemaal op zijn eigen
instincten was aangewezen, hij met voorspelbare regelmaat de
fout in ging. Overal samenzweringen zien, te boude uitspraken
doen, te veel naar de Engelse kant overhangen: het waren deze
fouten en de genadeloze exploitatie ervan door de
Jeffersonians die Hamiltons reputatie eeuwenlang zouden
bepalen.
De breuk met president Adams was onvermijdelijk, zowel in de
persoonlijke sfeer als in de politieke sfeer. Hamilton speelde
niet graag tweede viool en Adams wist heel goed dat hij
Hamilton niet kon gebruiken. Tegen het einde van Adams
presidentschap was de sfeer zo slecht dat Hamilton voortdurend
ruzie zocht – Chernow suggereert depressie – en, volgens een
inmiddels zichtbaar patroon, aanstuurde op een persoonlijke
genoegdoening, oftewel een duel. Eenmaal opgewonden, viel het
Hamilton moeilijk zichzelf in te tomen. Dat zijn kritiek op
Adams de Federalisten ondermijnde en Jefferson zijn opening
zou geven, scheen Hamilton evenmin te beseffen. Er was kritiek
genoeg mogelijk op Adams, maar Hamilton vulde zijn geschriften
ook met klachten van persoonlijke aard, zoals dat Adams hem
niet opperbevelhebber had gemaakt na de dood van Washington en
klaagde dat Adams hem als een lakei van de Engelsen had
afgeschilderd. Bizar genoeg eindigde hij zijn meest bekende
schotschrift met de oproep op Adams te stemmen.
Het deed Adams natuurlijk geen goed, en de verkiezingen van
1800 werden gewonnen door Jefferson, of beter gezegd,
Newyorker Aaron Burr en Virginian Jefferson haalden evenveel
kiesmannen – de grondwet werkte toen nog zo dat gewoon alle
kiesmannen werden geteld, degene met de meeste stemmen werd
president, de volgende vice-president. Dat leidde tot een
crisis toen Burr weigerde te erkennen dat niet hij maar
Jefferson de gewenste Republikeinse kandidaat was. Het
vooruitzicht van Burr was voor Hamilton voldoende om zijn
steun te geven aan Jefferson.
Een mooie breuk
Dat de Republikeinen konden winnen, kwam doordat de staat New
York op Jefferson stemde, een feit dat niet zonder ironie was
gezien de totale split tussen noord en zuid elders, en
Jeffersons reputatie als held van de agrarische kleine man
(niet Newyorks pakkie an). Het was een mooie breuk, zeker in
retrospect. De Federalisten hadden een sterke federale staat
op de kaart gezet waaraan de Republikeinen niet meer zouden
tornen. Maar tegelijk was hun twaalf jaar bewind uitgelopen op
excessieve partijdigheid. Dat er een wisseling van de wacht
kwam in 1800 en dat die lukte (ondanks alle problemen met
laatste moment benoemingen) bewees de kracht van de grondwet
en de traditie van gekozen leiderschap.
Chernow merkt terecht op dat Hamiltons werk onder Washington
ervoor had gezorgd dat romantisch revolutionair utopisme à la
Jefferson niet de overhand kreeg. Maar ook is het zo dat in
1801 het slavenhoudende Zuiden aan de macht en dat zou de hele
negentiende eeuw verder bepalen (zonder het tellen van niet
stemmende slaven 3/5 burger voor het aantal kiesmannen, had
Jefferson niet gewonnen van Adams). Opnieuw constateert
Chernow hoe ironische de geschiedenis is, of in elk geval de
historische mythologie. Slavenhouders Jefferson, Madison en nog velen na hen ontleenden hun macht aan een systeem met een afwijking gebaseerd op hun plantagebelangen, maar ze presenteerden zichzelf als mensen van het volk. De verlichte noorderlingen, self made men als Hamilton, gelovers in meritocratie en tegenstanders van slavernij, kwamen te boek te staan als apologisten van rijkdom en privilege.
Jefferson onder vuur
Dat een biografie van Hamilton niet vriendelijk is voor diens
grootste opponent, Thomas Jefferson, viel te verwachten.
Inderdaad schets Chernow Jefferson keer op keer een
kleingeestige en samenzweerderige man, vol verdachtmakingen en
snel om kwade trouw te veronderstellen. Jefferson ligt de
laatste jaren sowieso nogal onder vuur en niet zonder reden.
Van alle Founding Fathers (met uitzondering van Washington)
had Jefferson in de loop van de twintigste eeuw de meest
hoogstaande reputatie opgedaan. Maar die was in niet geringe
mate te danken aan de pogingen van de regering Roosevelt om
Jefferson de populist te annexeren voor zijn eigen doeleinden.
De regering Roosevelt, kien op een held van het gewone volk
uit het Zuiden, was verantwoordelijk voor de Jefferson cultus.
Onder FDR’s leiding werd het Jefferson Memorial opgezet in
Washington.
Hoe dat ook zij, na 1800 ging het bergafwaarts met Hamilton.
In 1802 verloor zijn oudste zoon het leven in een duel dat
opmerkelijke gelijkenis vertoont met het duel dat Hamilton
zelf twee jaar later uitvocht met Burr. Hoewel hij een
tegenstander was van duels maar als galant man, gespitst op
zijn eer, liet Hamilton zich erin zuigen met de bedoeling zijn
kogel de lucht in te jagen. Zowel de jonge als de oude
Hamilton overleefden het niet. Na de dood van zijn zoon
verkeerde Hamilton al in een depressie, versterkt door de
geestesziekte van zijn oudste dochter en de groeiende populariteit van Jefferson.
Het duel in 1804 vervulde misschien wat je een doodswens mag noemen – er werd veel gespeculeerd over een gearrangeerde zelfmoord. Op 11 juli 1804 schoot Aaron Burr Hamilton in de zij. Burr had in allerlei hoedanigheden Hamiltons levenspad
al gekruist, het meest recent toen Hamilton zijn verkiezing tot gouverneur van New York had gefrustreerd – maar eerder ook toen Hamilton degene was die zijn claim op het presidentschap in 1800 onderuit haalde. Hamilton leefde nog een paar dagen maar was niet meer te redden.
In dat laatste jaar vertoonde het federale bouwwerk dat hij als geen ander in de steigers had gezet, zorgwekkende scheuren. De staten in New England, geïrriteerd over Jeffersons populariteit, vooral na de Lousiana Purchase (waarbij Jefferson overigens de implied powers doctrine van Hamilton tot het maximum oprekte), praatten steeds luider over secessie, over afscheiding. Hoewel de Federalisten voorgoed de macht aan de Virginians hadden verloren, zou pas de oorlog van 1812 een einde maken aan deze afscheidingsgeluiden. Uiteindelijk bleek het bouwwerk bestand tegen zelfs de grootste aanslag erop, de Amerikaanse Burgeroorlog. De Verenigde Staten in de 21ste eeuw zijn nog steeds en in belangrijke mate het product van de visie van Alexander Hamilton.
Mooi eerbetoon
Volgens Chernow is Hamilton van alle Founding Fathers de enige
die zowel bijdroeg aan de revolutionaire politieke
transformatie van Amerika als de voorwaarden schiep voor de
economische revolutie die erachter aan zou komen. ‘Alleen Ben
Franklin kwam in de buurt’, stelt Chernow vast. Zijn afgewogen
maar veel te lange biografie is een mooie eerbetoon aan de
onderschatte en veel besmeurde Hamilton.
Het probleem met Chernows biografie is hetzelfde probleem dat
alle recente goedverkopende boeken over de Founding Fathers
of, beter gezegd, alle veel te dikke boeken over wat dan ook,
dwarszit: er wordt te weinig geëdit. Dit verhaal van 700
pagina’s had even goed (beter) verteld kunnen worden in pak
weg 350 a 400 pagina’s. Waar is het rode potlood gebleven in
de tijd van wordprocessing en fast publishing? Eén voorbeeld
om het punt te maken: bij de dood van Washington voegt Chernow
een zin toe waarin hij meldt dat Washington had bevolen om
drie dagen te wachten met zijn begrafenis, uit angst om levend
begraven te worden. Is dit relevant? Mijn rode potlood zou er
doorheen gegaan zijn. Ook weet Chernow niet altijd de
verleiding te weerstaan om steeds maar weer terug te komen op
Hamiltons armoedige jonge jaren en zijn status als bastaard
kind. Op een gegeven moment denk je, okay, nou weten we het
wel.
Ik wijs tenslotte op een mooi boek dat twee eeuwen Hamilton
mythologisering en ontmythologisering analyseert: Alexander
Hamilton and the persistence of myth van Stephen Knott. Dit is
een veel wetenschappelijker geörienteerd boek, zij het vlot
geschreven en met interessante weetjes. Maar het gaat vooral
over de Hamilton waardering in de loop der jaren. Gelezen in
combinatie met Chernow heeft u een eerste rangs zetel op dit
historische pandemonium. Maar het zijn wel verdraaid veel
bladzijden.