Hillbilly Elegy. A Memoir of Family and Culture in Crisis. Door J.D. Vance. Harper, NY 2016.
In Hillbilly Elegy, een onverwachte bestseller in Donald Trumps Amerika, vertelt J.D. Vance hoe hij ontsnapte aan het disfunctionele leven van de werkende klasse in een vervallen industriestad naar Yale University en werk als jurist in San Francisco. Het is een instructief boek. De hillbillies die in de jaren vijftig en zestig naar de industriestaten trokken, Ohio, Indiana en Illinois, creëerden daar hun eigen hillbilly gemeenschappen, rommelig, luidruchtig, ongedisciplineerd maar meestal aan het werk in een goed betalende industrie. Toen de industrie vertrok, bleven de gepensioneerden en werklozen achter in wijken die geleidelijk aan verloederden, al was het maar omdat, zoals in al dit soort getto’s, de meest initiatiefrijke mensen naar elders vertrokken.
Zijn Middletown, Ohio, is typisch voor deze steden. Begin jaren tachtig had het stadje nog een centrum met winkel, restaurants die er al vijftig jaar zaten, bars waar de staalarbeiders een bier kwamen halen na een dag hard werk. Er was een klein strip mall met een Kmart en een supermarkt met een familienaam. Er waren twee grote malls aan de rand van de stad. Zowel het centrum als de mall staan nu grotendeels leeg. Wat resteert zijn wisselende fast food ketens. Een van de malls is dicht, de ander functioneert als wandelgebied voor bejaarden. Het is het patroon van een verdwenen leven, voorgoed verdwenen.
Vance werd opgevoed en gered door zijn grootmoeder. Zijn moeder viel geheel in het patroon van disfunctioneel familieleven dat het potentieel van menig kind in de kiem smoort: kinderen van diverse vaders, wisselende partners, onstabiel gezinsleven en maar al te vaak, drugsverslaving en wegzakken in een moeras van maatschappelijk isolement. Als tiener werkte Vance in de lokale supermarkt en geleidelijk aan ging hij de afkeer delen van zijn omgeving voor de blanken die in dezelfde situatie zaten als zij maar die niet werkten, hun foodstamps creatief gebruikten voor drank en drugs, toegewezen huurwoningen in no time verkrotten, kinderen verwaarloosden met als voorspelbaar gevolg tienerzwangerschappen en een volgende generatie die de armoedefakkel overneemt.
Ook cruciaal was dat Vance op een draaipunt, na high school maar voor college, besloot vier jaar in de Marines te gaan. Daar leerde hij zijn ‘aangeleerde hulpeloosheid’ – een hillbillie wijsheid dat niets wat je doet iets verandert – omzette in ‘aangeleerde eigengereidheid’, het gevoel dat je je eigen leven kunt controleren. Het is een krachtig verhaal.
Maar Vance geeft ook een breder perspectief. De wel werkende armen keerden zich af van een overheid die lamlendig gedrag tolereerde en zelfs stimuleerde. Waarom werden de Appalachen en het Diepe Zuiden van vast Democratische nu betrouwbaar Republikeinse kiezers? Vance ziet het niet in de burgerrechten, noch in het evangelische geloof of sociaal conservatisme. Hij gelooft dat de blanke arbeiders zich afkeerden van de Democraten omdat die mensen betaalden om niets te doen. Wij werken hard, zij lachen ons uit. Ressentiment groeide. Goedbedoeld overheidsbeleid werkt als een boemerang.
Vance en zijn hillbillies zijn en blijven fervente gelovers in Amerika. En inderdaad, hijzelf was een voorbeeld van wat je in Amerika tot stand kunt brengen als je doorzet en, volgens Vance veel belangrijker, ergens in je vroege leven een stabiele leefomgeving krijgt. Wat hij om zich heen zag gebeuren was verlies aan samen leven. Hij zag hoe Obama gewantrouwd werd, gezien werd als een verrader.
Hij heeft er een interessante verklaring voor. Niet racisme, zegt Vance. Nee, het probleem is dat de president als een totale vreemde voelt (een alien heeft meer buitenaardse kracht in het Engels) om redenen die niets met zijn huidskleur hebben te maken. Hij ging naar Ivy League scholen, twee zelfs. Hij is briljant, rijk, spreekt keurig engels als een professor. Hij lijkt in geen enkel opzicht op de familieleden en buurtgenoten van Vance. Obama is Chicago, barst van het zelfvertrouwen ‘dat voortvloeit uit de wetenschap dat de moderne Amerikaanse meritocratie voor hem gemaakt is’.
Obama bewees, simpelweg door president te worden, dat die meritocratie niet voor hén werkt, ook al zou zijn carrière juist het tegendeel tonen. Wij weten dat het niet goed met ons gaat, schrijft Vance, overschakelend op het ‘wij’ dat hij meestal gebruikt. Obama is ‘een aanslag op onze diepste onzekerheden’. Hij is een goede vader, de meesten van ons niet. Hij draagt een pak naar zijn werk, wij overalls, als we al een baan hebben. Zijn vrouw vertelt ons dat we onze kinderen bepaald eten niet moeten geven en we haten haar, niet omdat ze het verkeerd heeft maar omdat we weten dat ze gelijk heeft.
Ik begrijp waar Vance heen wil maar er zijn vrij veel blanke presidenten geweest, nog niet zo lang geleden, die ook zo’n traject volgden en niet gehaat of gewantrouwd werden. Zuiderlingen Jimmy Carter en Billy Clinton bijvoorbeeld. Zou ras niet een beetje een rol spelen? Het is waar dat zowel Carter als Clinton met een zuidelijk accent spraken en Clinton trekken had van een white trash president, maar ik vind het toch wat al te gemakkelijk om ras uit te schakelen. Maar dat Obama als buitenaards overkomt als je in de heuvels van de Appalachen woont, is goed te begrijpen.
Aan de andere kant verwijt Vance, zelf een conservatief, de Republikeinse Partij dat ze met hun afkeer en zelfs haat voor de overheid mensen juist hebben afgestoten. Als, zoals Vance stelt, je eigen verwachtingen voor je leven het verschil maken tussen falen en succes dan helpt het verhaal van rechts niet: het is niet jouw fout dat je een loser bent, het is de fout van de overheid. Toen Vance op Yale werd toegelaten, sneerde een familielid dat hij zich waarschijnlijk had moeten voordoen als zwarte of progressief. De werkelijkheid was dat Vance een genereuze beurs kreeg van Yale en dat, paradoxaal genoeg, juist de duurste scholen goedkoper zijn voor studenten uit een gezin met lage inkomens.
Voor hem was het een bizarre wereld. In Middletown kon niemand zich iets voorstellen bij een salaris van 160.000 dollar per jaar. Studenten van Yale Law School gaan dat verdienen in hun eerste jaar na de universiteit. Hij liep ook tegen een bekend probleem aan: de onbekendheid met de sociale omgangsvormen. Vance’s advies is wijs: een manier voor de hogere klassen om de opwaartse mobiliteit te bevorderen is niet alleen verstandig overheidsbeleid bevorderen maar het openen van harten en geest voor nieuwkomers die niet helemaal erbij horen. Want dat werd zijn grote probleem: de normen en mores volgen van de rijken en succesvollen. Het is wat je het Pretty Woman verhaal kunt noemen (naar de film ): als je er niet mee opgegroeid bent, weet je niet hoe je te gedragen aan een banket, welk bestek waarvoor dient, wat het verschil is tussen sauvignon blanc en chardonnay. Je hebt geen netwerk dat helpt bij sollicitaties, niemand belt even voor je.
Vance is goed terecht gekomen dankzij zijn grootmoeder en anderen die hem hielpen maar vooral omdat hij zichzelf hielp. Maar hij droeg met zich een lange lijst van ‘adverse childhood exeperiences’ (ACE’s), zoals vernederd of geslagen te zijn door je ouders, geslagen worden, het gevoel dat je familie elkaar niet steunde, gescheiden ouders, alcoholische of verslaafde ouders, leven met iemand die depressief is of zelfmoord wilde plegen, zien hoe iemand die je liefhebt wordt mishandeld. Wie veel van deze problemen meemaakt in zijn jeugd kan nauwelijks goed terecht komen en onder blanke arbeiders komt het onaangenaam vaak voor. Chaos leidt tot chaos.
Vance vertelt tot in pijnlijke details hoe hij moest leren niet alles op te potten in zijn relatie, weg te lopen bij conflict omdat hij maar twee werkwijzes had: vechten of weglopen. Uitpraten hoorde niet bij het repertoire. Ik vermoed dat het schrijven van dit boek deel is van een therapie van bewustwording en verwerking. Vance lijkt er baat bij te hebben. Wij kunnen baat hebben bij zijn ongefilterde inkijkje in een wereld die meestal alleen van buiten beschreven wordt.