Om de een of andere reden heb ik het overlijden van Edmund Morris, vorige week, gemist. Niet zo lang geleden heb ik Morris’ levenswerk, de driedelige biografie van Theodore Roosevelt, weer eens geheel doorgelezen. Mijn boek De Roosevelts, dat wil zeggen Theodore, Franklin en Eleanor komt in september uit, vandaar. Amerikaanse politieke biografieën zijn goed, soms uitzonderlijk goed zoals die van Lyndon Johnson door Robert Caro. Morris’ werk was topkwaliteit maar miste iets scherps, een inzicht in de denkwereld van de man en de wereld om hem heen. In The Atlantic merkt Andrew Feruguson dat terecht op.
Ik had het eerste deel van de Roosevelt biografie, The Rise of Theodore Roosevelt, al in mijn kast staan toen ik correspondent was in Washington, tijdens de Reagan-jaren. We waren gefascineerd toen Ronald Reagan, ook begeesterd door dat eerste deel (nou ja, hij werd omgepraat door zijn omgeving die iets voor de eeuwigheid wilde), Morris uitnodigde om als fly on the wall mee te lopen, met het doel een biografie te schrijven. Het was een vererende, zij het licht verontrustende opdracht – althans dat zou het voor Morris hebben moeten zijn.
Toen Dutch uitkwam, met als veelzeggende ondertitel A Memoir of Ronald Reagan, bleek Morris ondanks die persoonlijke ingang niet in staat geweest om door te dringen in de persoon Reagan. De ideeënwereld van de president, als er zo’n wereld was, bleef voor hem een raadsel. Een biografie was niet mogelijk, vandaar de memoires in de ondertitel: Morris voerde de noodgreep in om zichzelf als karakter toe te voegen aan wat daardoor een volledig fictieve beschrijving van Reagans leven werd. Wel mooi geschreven, dat wel. Ik heb het al die tijd in mijn kast staan, nooit herlezen. Lou Cannon werd de biograaf van Reagan, een plichtmatige, vriendelijk gezinde journalist met dito boeken.
De ironie is dat Morris met zijn mislukte boek wel de vinger legde op wat Reagan deed tikken, namelijk dat niemand het wist – misschien Reagan zelf ook niet. In een interview met 60 minutes zei Morris later: ‘Niemand rondom hem begreep hem. Iedereen die ik interviewde zou, vrijwel zonder uitzondering, uiteindelijk zeggen, “Weet je, ik heb hem nooit kunnen begrijpen”. Dat is een mooie samenvatting van een dik boek en misschien had hij het daarbij moeten laten.
Ik had gemengde gevoelens over Morris’ boeken over Theodore. Dit is wat ik schrijf over Morris in mijn boekenverantwoording van De Roosevelts: ‘Theodore Roosevelt kreeg met Edmund Morris de biograaf die hij verdiende en dat bedoel ik positief. Morris is bewonderend en tolerant voor een onderwerp dat in zijn excessen en energieke springerigheid soms wel wat meer kritiek vergt dan Morris kan opbrengen (hij doet soms denken aan de 45ste president, zeg ik enigszins besmuikt). Het derde deel van Theodore’s avonturen, Colonel Roosevelt, dat in 2010 verscheen, is minder interessant omdat de man geleidelijk aan aan invloed verliest en een reliek wordt van een andere tijd.’ Morris’ vrouw Sylvia Jukes Morris schreef een biografie van TR’s tweede vrouw, Edith, dat lijdt aan hetzelfde euvel: te veel bewondering en te weinig inzicht.
Maar terug naar de overledene. Het is Morris’ lot dat hij bekender is door de totale mislukking van Dutch dan door zijn historische werk. Morris was zich daar goed van bewust maar ik was toch verrast om in zijn overlijdensbericht te lezen dat hij zichzelf niet zag als een historicus. Hij zei niet erg geïnteresseerd te zijn ‘in politiek en beleid’. Wat hem echt bezig hield waren ‘karakter, verhaal, de vervreemdende werkelijkheid’. Inderdaad, van een historicus mag je meer verwachten, al is het evenzeer waar dat de meeste historici saaier schrijven dan Edmund Morris deed.