De vraag wat Amerika Amerika maakt, heeft Amerikanen zelf al sinds de achttiende eeuw beziggehouden. Toen schreef een herenboer uit New York, St. John de Crèvecoeur, zijn Letters from an American Farmer (1782), een van de vroege meesterwerken uit de Amerikaanse literatuur. Europeanen die weinig wisten van dat nieuwe land dat Engeland de voet had dwars gezet, kochten het boek massaal. ‘Wat is dat dan,’ schreef Crèvecoeur, ‘wat is de Amerikaan, deze nieuwe mens?’ Hij had het over principes van gelijke kansen en zelfbestemming die de Amerikaanse samenleving karakteriseerden. Hij juichte over Amerikaanse vindingrijkheid en de ongecompliceerde levensstijl. Hij zag diversiteit in geloof en etnische en culturele herkomst. Hij was van mening dat de Amerikanen elementen in zich droegen van veel Europese culturen, maar op basis daarvan een ander nationaal karakter ontwikkelden. ‘Hier worden de individuen uit alle landen gemengd tot een nieuw soort mensen, wier werken en nalatenschap op een dag de wereld zullen veranderen.’
Het zijn termen die we in de een of andere formulering nog vaak zullen tegenkomen. Ze beschrijven Amerikanen en Amerikaanse eigenschappen. De essentie van Amerika werd in 1835 onnavolgbaar scherp samengevat door Alexis de Tocqueville, de Franse edelman die in Amerika rondreisde om te zien hoe democratie werkt. In Democratie in Amerika analyseerde hij Amerika’s nationale karakter, en hij plaatste het in de context van de tijd en van het denken over samenlevingen. Het was meer dan democratie, maar kon zonder democratie niet bestaan, niet onbelangrijk om ons daarvan in het Trump-tijdperk bewust te blijven.
Steeds terugkerende woorden zijn gelijkheid, vrijheid, eerlijkheid en individuele waardigheid. Ook vrijwillige associatie is zo’n begrip: individuen die zich gezamenlijk inzetten voor iets dat ze belangrijk vinden. Volgens Tocqueville en velen na hem was dit soort spontane organisatie het kenmerk van de Amerikaanse samenleving. Net zo belangrijk: de afkeer van een gevestigde kerk, het aan banden leggen van overheden, de voorkeur voor lokaal boven nationaal bestuur en de afkeer van belastingen. We komen het allemaal nog tegen.
Ik heb hier niet de pretentie volledig te zijn. Het is vrijwel onmogelijk om de Amerikaan als Amerikaan vast te pinnen. Een van mijn favoriete historici, Richard Hofstadter, schreef eens: ‘Het is ons lot als natie om niet ideologieën te hebben maar om er een te zijn.’ Amerika zelf, dat is waarin Amerikanen geloven. En onder deze alles overkoepelende paraplu vullen ze hun Amerikaan-zijn heel verschillend in.
Bij lezingen op middelbare scholen in Nederland nam ik vaak een Amerikaanse student mee. Een van mijn vragen was altijd: wat maakt jou een Amerikaan? Het antwoord rolde er zo uit: taal, land, vrijheid en, cruciaal, de Amerikaanse grondwet. Amerikanen onderscheiden zich omdat ze hun identiteit ontlenen aan een contract, een afspraak. Teken ervoor, en je kunt ook Amerikaan worden. Vergeleken daarmee is Nederlander-zijn te ongrijpbaar om je er iets bij voor te stellen. Mijn scholieren kwamen nooit veel verder dan klompen, kaas, voetbal en, als ik geluk had en wat pushte, polderen. De meeste politici hier die het over Nederlandse identiteit hebben, komen niet veel verder.
Amerikaan word je door je te committeren aan de afspraken die in de grondwet zijn neergelegd, hetzij door als Amerikaan geboren te worden, hetzij door daarvoor te tekenen als je als nieuwkomer de eed aflegt en het contract accepteert. De essentie van Amerikaan zijn, is dat het een open eenheid is, dat iedereen in principe Amerikaan kan worden. Miljoenen mensen zouden niets liever willen. De Pledge of Allegiance, een soort loyaliteitseed die Amerikaanse schoolkinderen iedere ochtend opdreunen, is een herbevestiging van je deelname.
Dat deze onderlinge afspraak, impliciet of expliciet gemaakt, een overkoepelende identiteit geeft, wil niet zeggen dat je niet ook andere identiteiten kunt hebben. Juist omdat die Amerikaanse identiteit sterk is, kun je onder die paraplu jezelf zijn. Mijn vrouw is Chinees-Amerikaans, dochter van immigranten, geboren in Los Angeles. Als je het haar vraagt dan is ze primair Chinees, vervolgens Californisch en, op een ander niveau, Amerikaan. Ze is nu ook Nederlandse, maar dat betekent vooral dat ze hier als een echte Amsterdamse luid bellend toeristen opzij jaagt.
Ik wil nog een paar kleine dingen aanstippen die Amerika erg Amerikaans maken. Ik noem ze zonder er al te veel conclusies aan te verbinden, al zijn ze wel indicatief. Prijskaartjes en menu’s in Amerika zijn misleidend omdat de salestax, de Amerikaanse btw, er niet bij opgeteld is. Dat moet je zelf doen, of je wordt verrast bij het afrekenen. Waarom doen ze het zo? Mijn beste verklaring is dat ze je ervan willen doordringen dat je belasting betaalt en hoeveel. Het houdt een afkeer van belastingen in stand.
Fooien geven is Amerikaans. Een triviaal onderwerp misschien, maar het is een van de dingen die buitenlanders het meest verrast. Vrijwillige verplichte fooi. Want iedereen weet dat personeel in restaurants en andere gelegenheden waar het geven van fooi de norm is, onderbetaald worden. Zwaar onderbetaald. Je verschaft hun hun inkomen. Fooi kunnen geven heeft ook het effect dat je voelt dat iemand iets aan jou verplicht is, dat je de dienstverlening ter plekke kunt beoordelen en dat je jouw oordeel direct in geld kunt omzetten.
En ja, omdat je ernaar vraagt: ‘How are you?’, de rituele begroeting, is precies dat, een ritueel. En dat geldt ook voor het misschien nog meer irritatie oproepende ‘Have a nice day’ dat je te pas en te onpas wordt toegevoegd. President Trump deed het in september 2017 nadat hij had gesproken met slachtoffers van de orkaan Maria op Puerto Rico, mensen die alles verloren hadden. ‘We leven met je mee. We doen wat we kunnen. Have a nice day!’ Hoewel het hier natuurlijk totaal ongepast was, houd ik wel van die Amerikaanse rituelen en de fundamentele vriendelijkheid die ermee samengaat. Het is een middel om eerste contacten te vergemakkelijken. Een aanbod om in je medemens geïnteresseerd te lijken, al wordt je niet geacht erop in te gaan.
Al die beleefdheid en vriendelijkheid verbergen een groot nadeel van de Amerikaanse samenleving: harde waarheden worden vaak niet verteld. Ik hoor van Nederlanders die in Amerika een managementfunctie hebben dat hun ondergeschikten niet graag hun nek uitsteken door onaangename dingen te vertellen of moeilijke vragen te stellen. Nee zeggen vinden Amerikanen niet fijn. Je wilt niet negatief zijn. Als een Amerikaan een voorstelling, een boek of een concert slecht vindt, dan zegt hij: ‘It was interesting.’ Vrij vertaald: ‘Het was waardeloos maar ik wil degene die er tijd in gestoken heeft het voordeel van de twijfel geven. Bovendien, misschien vond jij het wel leuk en ik wil je niet voor het hoofd stoten.’ Als oordeel heb je daar natuurlijk niets aan.
Al die vriendelijkheid kan ook niet verbergen dat Amerika nogal wat haters kent. De antisemitische demonstratie in Charlottesville, in juli 2017, waar mannen met toortsen riepen dat joden hen niet zouden wegdrukken, past in een lange geschiedenis van antisemitisme en racisme. De haat tegen Obama. De haat tegen de overheid. De haat die omslaat in een aanvechting om tientallen mensen dood te schieten. De haat tegen Hillary Clinton. Het hoort bij die januskop van Amerika dat beide beelden passen: de vriendelijke, nieuwsgierige Amerikaan en de door haat verteerde Amerikaan.
Volgende hoofdstuk