Er is wat aan de hand met de manier waarop Amerikanen hun president kiezen. Een van mijn favoriete samenvattingen van dat probleem is dat wie erin slaagt om gekozen te worden als president er niet voor geschikt is. Dat zit zo. Om goed campagne te voeren moet je een bepaald soort energie bezitten, bereid zijn om maanden, misschien jaren te buffelen. Je maakt lange dagen, slaapt buiten de deur, eet slecht en je moet omgaan met teleurstellingen. Je moet wel heel veel ambitie hebben om het proces tot het einde toe vol te houden. Je moet de persoonlijkheid hebben waarmee je dit proces van zelfkwelling kunt ondergaan.
Veel mogelijke kandidaten beginnen er niet eens aan. Ze weten dat dit niet hun stiel is, dat ze dit niet kunnen. Intellectuelen, wetenschappers zagen het niet zitten. Generaals schrokken ervoor terug. Dwight Eisenhower, de leider van de invasie in 1944, was de laatste militair die president werd. Ondernemers pasten wel op, of wachtten tot ze zo rijk waren dat politiek een leuke nevenactiviteit was. Waarom zou je een carrière en een goed inkomen opgeven voor de politiek? En wie zegt dat een succesvol zakenman of militair ook goed zou zijn in de politiek? Dat denken mensen wel, maar talent op de ene plek hoeft niet per se talent op een andere plek te zijn. Vandaar dat beroepspolitici toch verreweg de meest aangetroffen kandidaten zijn.
Aan de andere kant zijn er kandidaten die weten dat ze geen kans hebben, maar meedoen om andere redenen. Er zijn er die verslaafd zijn aan de publiciteit, die een boek willen verkopen of zich willen profileren als televisiecommentator. Er zijn egotrippers en ijdeltuiten die alleen meedoen om zichzelf een belangrijk gevoel te geven. Er zijn er die alleen maar aandacht willen vragen voor een specifiek onderwerp. Er was eens een kandidaat die enkel meedeed voor de kick. Hij is nu president.
De meeste kandidaten hebben al campagne-ervaring. Ze zijn senator, gouverneur of afgevaardigde. Ze weten min of meer wat hun te wachten staat, waar ze aan beginnen. Dat geldt omgekeerd ook voor de kiezers. Die kennen deze politici. Het hielp Ronald Reagan dat hij twee keer gouverneur van Californië was geweest, en in 1976 had hij al bijna de Republikeinse nominatie binnengehaald. Soms breekt iemand door met relatief weinig ervaring, zoals Barack Obama in 2008. Hij was pas vier jaar senator toen hij werd gekozen. Donald Trump was nieuw in het vak.
Een aantal capabele en betrouwbare mensen probeert het wel, maar wordt niet gekozen. Het is mogelijk dat ze alles in huis hadden om heel goede presidenten te worden, maar we zullen dat nooit weten omdat ze een hopeloze campagne voerden. De selectie is scherp: in 240 jaar bereikten maar 44 mensen het Witte Huis (Grover Cleveland was twee termijnen president, met tussendoor iemand anders, vandaar dat hij twee nummers heeft: 22 en 24).
Waren dat dan de best mogelijke presidenten? Dat zou ik niet durven zeggen. Achteraf kunnen we gemakkelijk vaststellen welke presidenten een succes waren en welke een mislukking, maar steeds weer blijkt het niet te voorspellen. Tijdgenoten hadden geen hoge pet op van Abraham Lincoln en Franklin Roosevelt, om maar twee van de allerbeste presidenten te noemen. Toen ze werden gekozen, waren er niet veel mensen die dachten dat ze succesvol zouden zijn. Lincoln werd weggezet als de ‘Illinois Baboon’, de baviaan uit Illinois. Franklin Roosevelt werd beschreven als een ‘second rate intellect’.
Aan de andere kant bakten sommige mensen die perfect leken er helemaal niets van. Neem de onfortuinlijke Herbert Hoover, toen hij in 1929 aantrad waarschijnlijk de best voorbereide president ooit. Hij kon niet omgaan met de economische crisis. Neem de ervaren maar diep beschadigde Richard Nixon. Superieure intelligentie is geen garantie voor succes, zoals Bill Clinton heeft bewezen, en er zijn slechtere voorbereidingen dan een carrière in Hollywood. Sommige ex-gouverneurs bleken prima bestuurders, zoals Theodore en Franklin Roosevelt, andere waren minder succesvol, zoals Jimmy Carter of George W. Bush. Sommige politici waarvan weinig werd verwacht, zoals Franklin Pierce of Zachary Taylor, voldeden geheel aan die lage verwachtingen. Andere bleken een positieve verrassing, zoals James Polk of zelfs Chester McArthur.
Het is moeilijk te zeggen aan welke eisen een president moet voldoen. De ideale president combineert eigenschappen die zelden in één persoon zijn te vinden. Bovendien is het geen statisch eisenpakket: het varieert naar tijd en omstandigheden. Het is bepaald geen toeval dat de meest succesvolle presidenten geconfronteerd werden met een crisissituatie die het beste uit hen haalde. Zo kwamen George Washington, Abraham Lincoln en Franklin Roosevelt in de top drie. Ook Harry Truman wordt hoog gewaardeerd voor zijn crisismanagement. De onstuimige en onverminderd interessante Theodore Roosevelt is eigenlijk de enige die succes had zonder een acute crisis.
Deze laatste twee waren vicepresident toen hun baas overleed. Roosevelt volgde de vermoorde McKinley op in 1901, Truman trad aan na de dood van Franklin Roosevelt in 1945. Negen presidenten volgden een overleden president op, of in het geval van Gerald Ford in 1974 een afgetreden president. Dat pakte net zo vaak slecht als goed uit. In 1865 was Lincolns opvolger, Andrew Johnson, een ramp. Toen Warren Harding in 1923 overleed stond de zeer capabele Calvin Coolidge klaar. In 1963 had Amerika geluk dat Lyndon Johnson Kennedy opvolgde. Maar omdat vicepresidenten niet door dit hele proces van verkiezingen heengaan, is het wat je noemt touch and go. De huidige vicepresident Mike Pence zou normaliter niet gelden als iemand van presidentieel materiaal. Maar eerlijk is eerlijk, dat zou ook gegolden hebben voor Harry Truman, die nu te boek staat als een van de betere presidenten.
De manier waarop je deze mensen kiest, kan niet honderd procent duidelijk maken wie goed is. Wel kun je de kans op een minkukel of een mislukkeling zo klein mogelijk maken. Dat is precies wat het huidige systeem doet, of in elk geval deed tot aan Donald Trump. Grof gezegd, het kiessysteem van de Verenigde Staten maltraiteert kandidaten, martelt ze, gebruikt ze als boksbal, pispaal en pias, en stelt na verloop van tijd vast wie deze behandeling het beste overleeft en maakt die persoon president. Een soort heksenproces waar de kiezer het oordeel velt over wie hij wel of niet vertrouwt. Het enige doel van de campagne lijkt de kandidaat enige nederigheid bij te brengen. Kiezers beslissen, politici dansen naar hun pijpen. Als ze bevallig genoeg dansen, krijgen ze het ambt waar ze op uit zijn.
Campagnes werken eigenlijk best goed om de goede en slechte kanten van de kandidaten over het voetlicht te brengen. Kiezers weten waar ze aan beginnen, al is de keuze vaak uit twee kwaden en zit hun eigen of de ideale kandidaat er niet bij. Misschien is dat ook de reden dat presidenten zelden verrassingen bieden. Iedereen wist dat Nixon een naar paranoïde buien neigende man was. Watergate was nauwelijks een verrassing. Iedereen wist dat Jimmy Carter een vrome koorknaap was die beloofde nooit te zullen liegen. Dat hij weinig effectief was, verraste niet. Bill Clintons avonturen met vrouwen die niet Hillary heetten, was uitstekend gedocumenteerd voordat hij werd gekozen. Kleine Bush werd nooit verdacht van intellectuele diepgang. Obama was een universitair docent staatsrecht die alles afwoog. Trump? Nou ja, wie na een jaar verrast is over het presidentschap van Donald Trump heeft tijdens de campagne niet opgelet.
Er is reden om te twijfelen of het huidige selectiesysteem voor presidenten goed werkt. In de meeste Europese landen worden ervaren partijleiders minister-president of president, meestal na lange jaren in het parlement of in de regering (Macron is een uitzondering). Dat is ook niet altijd een succes, maar in elk geval zorgt het voor mensen met ervaring. Daar staat tegenover dat mensen zonder politieke ervaring geen kans krijgen. Maar het Amerikaanse systeem werkt nu eenmaal zoals het werkt. Alleen de kiezers kunnen beslissen wie ze wel en wie ze niet accepteren.