Elke nationalist is patriottisch, maar niet elke patriot deelt het America First-nationalisme van president Trump. Patriottisme gaat over gemeenschap, ergens bij horen en toegewijd zijn aan de idealen van die gemeenschap. Vrijwel alle Amerikanen zijn patriottisch, inclusief de sportlieden die tijdens het spelen van het volkslied hun recht op vrije meningsuiting gebruiken om te protesteren tegen onrecht in hun gemeenschap. Nationalistisch zijn de meeste Amerikanen niet, in elk geval niet in de zin waarin president Trump het gebruikt, het vooropstellen van Amerika’s eigenbelang zonder rekening te houden met de rest van de wereld.
Patriottisme heeft direct te maken met het fenomeen waarover we het eerder hadden, dat je Amerikaan wordt door de Amerikaanse idealen te onderschrijven. Daarbij horen rituelen als het zingen van het volkslied, het zwaaien met de vlag, maar ook de viering van de Fourth of July, Memorial Day, Veterans Day, Thanksgiving, en chauvinisme bij internationale sportevenementen als de Olympische Spelen. De meeste van deze vieringen en feestdagen zijn losgekoppeld van het actuele Amerika, van de politieke leiding. Een populaire en slimme president als Ronald Reagan kon van die gelegenheden iets moois maken. Een president die het zaaien van verdeeldheid en het opstoken van ressentiment tot zijn dagelijks werk heeft gemaakt, zoals Donald Trump, kan er veel schade mee aanrichten.
Vlaggen en patriottische gebaren en symbolen, inclusief het spelen van het volkslied voor iedere sportwedstrijd, zijn vaste prik in Amerika. De vlag is een symbool dat verheerlijkt kan worden maar ook beklad, juist omdat hij een symbool is. Tegenstanders van de Amerikaanse buitenlandse politiek, vooral in de tijd van de oorlog in Vietnam maar ook later die in Irak, staken graag een vlag in brand. Het Supreme Court heeft al in 1990 besloten dat dit een valide vrije meningsuiting is en dus niet strafbaar.
De verheerlijking van de vlag neemt soms vreemde vormen aan. Neem die speldjes met de Amerikaanse vlag die iedere politicus in zijn linker revers heeft zitten. Tijdens zijn campagne voor het presidentschap deed Barack Obama een moedige poging die trend te doorbreken. Hij kreeg er meteen een vraag over. Obama vond dat je dat ding niet hoefde te dragen om je patriottisme te bewijzen, dat deed je door je daden. Moedig maar vergeefs. In de versie van Fox News is het niet dragen van een speldje een teken dat je Amerika haat. In mei 2008 verscheen het vlaggetje ook bij Obama, en hij heeft het nooit meer weggestopt.
Als journalist wilde ik natuurlijk achterhalen waar die gewoonte vandaan kwam. Ik had het kunnen weten: Richard Nixon had het bedacht om de polarisatie die hij eind jaren zestig opjoeg een extra symbool te geven. Het schijnt dat Nixon het idee kreeg van zijn assistent Bob Haldeman, die het weer had gezien in de Robert Redford-film The Candidate (1972). Na 9/11 deed de regering-Bush er nog een schepje bovenop door de hele staf met vlagspeldjes uit te rusten.
Ook Obama ontkwam niet aan de dwingende aard van dit soort symbolen. Maar zoals dat gaat met symbolen, bij overdrijven verkeren ze in hun tegendeel. Als je overal een vlag ziet, als je om de haverklap tegen een volkslied aanloopt, dan verliezen die gebaren hun betekenis. De footballspelers die knielden bij het volkslied om te protesteren tegen de manier waarop Amerika omgaat met zwarten maakten van dat volkslied, meestal routinematig gezongen, weer een hot item.