Amerikanen zien zichzelf als individualisten. Ze beschouwen het als een kenmerkend deel van hun identiteit. Tegelijkertijd zijn Amerikanen onverbeterlijke joiners, ze willen ergens bij horen, of het nu een kerk, een club of de Parent Teachers Association is, de grootste organisatie van vrijwilligerswerk voor schoolkinderen, waaraan de meeste ouders meedoen. Misschien sluiten beide kwalificaties elkaar niet uit, maar steeds weer blijkt dat Amerikanen niet graag uit de pas lopen.
De meeste Amerikanen denken over het leven als iets wat vooral te maken heeft met je persoonlijke, individuele keuzes. Je bent zelf verantwoordelijk. Als alles tegenzit, moet je zelf zorgen dat je het redt. Ook progressieven gaan daarvan uit, al hebben ze een grotere bereidheid om te helpen. Nauw met individualiteit verbonden is vrijheid. Misschien is dat de echte basiswaarde voor Amerikanen: de vrijheid om te doen wat je wilt, maar ook de vrijheid om dat niet te doen en keurig in de pas te lopen. En dat doen ze vaak: conformisme uit vrije keuze.
Vrijheid wordt vooral beleefd als ‘vrij zijn van’. Vrij van de overheid, van conventies, vrij van mensen die macht over je uitoefenen, vrij om op te stappen en de wildernis in te wandelen – nou ja, bij wijze van spreken. Een droomwereld, kortom, maar wel een om te koesteren. Maar ook een actieve vrijheid, de vrijheid om dingen te doen: je mening verkondigen, je geloof beleven, wapens dragen, onbehouwen meningen erop na houden.
Het is de combinatie van vrijheid en individualisme die Amerika smaak geeft. Amerika is een grote verleider. Amerika bevrijdt. Het ontketent de individuele persoonlijkheid, zet vaste patronen en gewoontes op z’n kop, schept hoge verwachtingen. Het is een revolutionaire kracht. Maar vooral is het een idee, een ideaal, dat nauw samenhangt met de Amerikaanse kijk op de wereld. In de praktijk weten ze best dat ook zij rekening moeten houden met de structuren en relaties die onvermijdelijk zijn in complexe samenlevingen. Door dat voor te stellen als een keuze, kunnen ze het accepteren.
Het voedt een nostalgie naar de tijd waarin geharde pioniers het allemaal zelf opknapten. Vandaar dat Amerika’s favoriete heldenverhalen gaan over mensen die op eigen kracht de wereld aandurfden: Paul Revere, Davy Crockett, cowboys in het algemeen, de Lone Ranger, Lewis en Clark. Dit laatste voorbeeld geeft al aan hoe tweeslachtig dit beeld is. Het succes van de Lewis and Clark Expedition, een tocht van bijna twee jaar (1804-1806) waarbij het hele continent werd doorkruist, was bij uitstek een succes van het collectief. Ieder voor zich hadden de dertig reizigers het nooit gered. Het is ook een verhaal dat typerend is voor Amerika. Want wat deden deze mensen toen ze een lange, natte en donkere winter moesten doorbrengen aan de westkust? Ze besloten democratisch, met stemrecht voor vrouwen én slaven, over de volgende stap.
Cowboys zijn evenmin de individualisten die de mythologie graag van ze maakt. Ze moesten toch vooral samenwerken. Het beeld dat de schrijver Larry McMurtry in zijn bekende roman Lonesome Dove schetst van zo’n cattle drive is fictie, maar waarschijnlijk dichter bij de waarheid dan de mythe. Net als cowboys hadden eenzame pioniers aan de frontier elkaar nodig. En toch blijven de mythes overeind. In 1994 schreef Ronald Reagan een brief waarin hij zijn verslechterende Alzheimer aankondigde. Hij schreef dat hij een reis begon ‘die mij zal leiden naar de sunset van mijn leven’. Je zag de eenzame cowboy naar de horizon galopperen.
Vrijwillige associatie, het opzetten van groepen voor van alles en nog wat, was altijd een hoeksteen van de Amerikaanse samenleving. In zijn Democratie in Amerika verbaasde Alexis de Tocqueville zich daar al over. Iedere zondag zie je het in de kerken van Amerika, het ultieme voorbeeld van gezamenlijk organiseren. Amerikaans individualisme betekent dan ook niet egoïsme of jezelf in het centrum plaatsen, maar vooral respect voor individuen.
Individualisme vertaalt zich in bewondering voor initiatieven en creativiteit, en ook in tolerantie voor grote verschillen in een diverse samenleving. Meestal tenminste, want er zijn voorbeelden genoeg van verzet tegen non-conformisme, tot aan het wegjagen of afschrikken of zelfs vermoorden van mensen die niet aan de norm voldoen. De vele heksenjachten in de Amerikaanse geschiedenis getuigen ervan.
Laten we zeggen dat vrijheid en individualisme vooral theoretische concepten zijn, die Amerikanen flink overdrijven – als concept. In de praktijk zijn ze er heel wat minder mee bezig, maar het idee op de achtergrond, als mindset, is belangrijk. Het biedt een ontsnappingsclausule. Als ik zo ontevreden ben met wat ik doe, dan moet ík het maar veranderen, en als ik het niet verander, dan heb ík daar toch maar mooi voor gekozen. Het geeft mensen de ruimte om vrede met zichzelf te hebben en, iets minder aangenaam, zich ook neer te leggen bij wat hun overkomt of zelfs wat hun wordt aangedaan.
Ze mogen onverbeterlijk individualistisch zijn, Amerikanen vinden het vreselijk belangrijk wat anderen van hen denken. Succes heeft immers alleen betekenis als anderen dat erkennen. Daarmee zijn voor het individualisme de grenzen getrokken. In een land waar de rollen en waarderingen niet vastliggen in klassen of statussymbolen ben je altijd afhankelijk van wat anderen van je vinden. Je bestaat pas als je erkend wordt. Populariteit is succes: een collectieve bewondering voor het individu.
Ik heb altijd een zwak gehad voor de uitdrukking: ‘Nothing succeeds like success.’ Met andere woorden, succes biedt zijn eigen rechtvaardiging, het maakt niet uit hoe het tot stand kwam. Donald Trump is het ultieme succesnummer, althans in het winnen van het presidentschap. Een narcist als Trump is voortdurend op zoek naar de bewondering van anderen. Hij zal geen voldoening vinden in een resultaat op zich. Er moet bewondering aan vast zitten – en liefst ook een overwinning op anderen. Anders telt het niet.