Tot 2003 kende Canada een Progressive Conservative Party. Het is deze ontregelende combinatie van politieke uitgangspunten waaraan ik vaak moet denken als ik in Amerika conservatief en progressief probeer te benoemen. De termen zijn multi-interpretabel, met een waaier aan mogelijkheden om ze in te vullen. Wat de een conservatief vindt, is volgens de ander progressief, en omgekeerd. Volgens onderzoeksbureau Gallup vindt 36 procent van de Amerikanen zichzelf conservatief, 25 procent denkt over zichzelf als progressief (liberal in Amerikaanse terminologie).1 De rest is moderate. Deze cijfers zijn echter misleidend, want het komt neer op zelfdefinitie, en niet iedereen hanteert deze begrippen op dezelfde manier. Wat ik gematigd vind, kan voor iemand anders conservatief zijn. Op mij is Amerika altijd overgekomen als een tamelijk conservatief land, conformistisch en niet snel bereid tot verandering. Anderen zien een dynamische progressieve samenleving waar niets vastligt. Misschien zien we hetzelfde progressieve conservatisme.
Sinds het onderzoeksbureau Gallup deze zelfdefinitie begon te meten, in 1992, is het aandeel progressieven gegroeid van 17 procent naar het huidige percentage. Het conservatisme is min of meer gelijk gebleven. Onder Democraten ziet 44 procent zichzelf als liberal en toch nog 15 procent als conservatief. Binnen de Republikeinen vindt meer dan 60 procent zichzelf conservatief, 7 procent rekent zich tot de liberals.
Het geeft al aan hoe lastig het is de termen te duiden.2 Cultureel is het onderscheid onmiskenbaar. Conservatief Amerika is gelovig, gezagsgetrouw, traditioneel in normen en waarden, anti-abortus, ongemakkelijk met homo’s, in een aantal opzichten ouderwets. Denk aan vicepresident Mike Pence, die weigert te dineren met een vrouw die niet zijn echtgenote is, en als gouverneur wetgeving opstelde die onder de vlag van ‘vrijheid van geloof’ bedrijven toestond hun diensten te weigeren bij homohuwelijken. Politiek willen deze conservatieven hun normen graag omzetten in dwingende wetgeving. Economisch gezien zijn ze voor vrije markten en tegen een grote overheid, en hebben ze het liefst zo weinig mogelijk regulering.
Ook cultureel progressief is duidelijk. Liberals vinden dat de beslissing over abortus bij de vrouw ligt, accepteerden altijd al homo’s, zijn lid van een niet-fundamentalistische kerk of niet-gelovig, lezen een bepaald soort boeken, wonen vaker in grote steden en aan de kusten. Ze gebruiken openbaar vervoer en winkelen bij Whole Foods, de alternatieve (en dure) supermarkt. Politiek gezien zijn ze voor individuele rechten, voor gelegaliseerde marihuana, voor Obamacare, juist meer regulering en een activistische overheid.
Amerikaans conservatisme heeft een dwarse, kont-tegen-de-krib-achtige variant, een ietwat revolutionaire impuls om alles overhoop te halen. Conservatieven streven er niet naar om terug te gaan naar iets dat was, maar om de in hun visie doorslaggevende elementen van de Amerikaanse ‘natuurlijke aard’ vrij baan te geven. Opdringerigheid en bekeerzucht zijn niet uitgesloten.
Ook Amerikaanse liberals zijn over het geheel genomen nogal behoudend. Een schroefje aandraaien hier, een palletje omzetten daar, en het systeem zoals ze het opgezet hebben draait weer, net even wat beter dan tevoren. In andere landen zou je dit soort terugvallen op bestaande, bewezen methodes en modellen op zijn best behoudend progressief noemen. De gematigden, goed voor 34 procent van alle Amerikanen, vallen er tussenin en kunnen soms naar de ene, soms naar de andere kant hellen. Op specifieke terreinen maken de gematigden de meerderheid uit, iets dat in de politieke polarisatie vaak wordt vergeten.
Zo zijn verreweg de meeste Amerikanen voor meer wetgeving om wapens te beperken, en 57 procent vindt dat abortus wettelijk mogelijk moet zijn in alle of de meeste gevallen.3 Ook vindt 70 procent dat homoseksualiteit geaccepteerd moet worden. De meerderheid, 65 procent, zegt dat immigranten het land sterker maken. Ook vindt 61 procent dat goede diplomatie vrede verzekert. Waarom zijn dit dan omstreden onderwerpen? Waarom is er geen behoorlijke wapenwetgeving? De reden is dat als gematigdheid wordt vertaald in politieke termen, het tweepartijensysteem leidt tot polarisatie precies op dit soort onderwerpen. De gematigden hebben dan meestal het nakijken. In de praktijk betekent het dat de Amerikaanse politieke verhoudingen niet goed weergeven hoe er binnen de samenleving wordt gedacht.4
Naar mijn gevoel is Amerika in essentie meer conservatief dan progressief, een uitspraak die me steevast in problemen brengt. Hoezo conservatief? Wat is dat dan? Amerika is toch dynamisch en altijd in beweging? Ja, die reputatie heeft Amerika. Maar in al die jaren dat ik me met het land bezighoudt, heeft het me getroffen als een nogal conservatief land. Bovenstaande zelfdefinities onderstrepen die indruk, maar je kunt ook gewoon kijken naar de politieke keuzes die de kiezers maken. Sinds de Reagan-jaren was liberal een label waaraan Democratische politici wilden ontsnappen, maar dat is de laatste jaren weer aan het veranderen. Tijdens de campagne van 2016 weerspiegelde de populariteit van Bernie Sanders, de Democratische tegenstander van Hillary Clinton, die ontwikkeling, maar uiteindelijk bleken zijn ideeën – hij noemde zich socialist – te ver verwijderd van het midden waar verkiezingen worden gewonnen.
Zowel conservatieve als progressieve Amerikanen zien hun land zelf als een belofte die moet worden ingelost. Niets doen is geen natuurlijke houding. In Amerika is conservatisme een activistische filosofie met zelfs een randje utopisme. Conservatieven accepteren niet voetstoots dat de wereld is zoals ze is. Ze willen haar verbeteren. Ze zijn in de ban van een maakbare samenleving, zoals bleek toen de voorstanders van de oorlog in Irak van dat land een lichtend voorbeeld voor de regio wilden maken. Zij noemden zichzelf neoconservatief, maar waren interventionistisch en idealistisch, eigenschappen die meer bij progressieven passen.
In veel opzichten is Amerikaans conservatisme dan ook een optimistische geestesgesteldheid. Met zijn pessimisme en negativisme past Donald Trump niet in dat beeld, want meestal stralen Amerikaanse conservatieve leiders een onbezorgd optimisme uit, zoals bijvoorbeeld Ronald Reagan dat kon. Ze wijzen de weg naar een toekomst zonder beperkingen, spreken hun vertrouwen uit in de mogelijkheden van het individu. Ze zijn niet geïnteresseerd in bezorgde analyses van de eindigheid van natuurlijke middelen, bedreigingen voor het milieu of de gevestigde orde. Alles komt goed.
Progressieven zijn op hun best als het niet goed is gekomen. De hervormingsbeweging die de Republikeinse president Theodore Roosevelt vanaf 1901 leidde, wordt Progressives genoemd en zette het land op een behoorlijk fundament voor de twintigste eeuw, nadat het kapitalisme in de tweede helft van de negentiende eeuw uit de hand was gelopen. Franklin Roosevelt redde Amerika in de jaren dertig toen het na de beurscrash de weg kwijt was. Truman wees de weg naar een internationale rol. Clinton werkte de gigantische tekorten weg die Reagan en Bush hadden achtergelaten. Obama gidste het land door de Grote Recessie. Maar helaas voor progressieven valt Amerika zodra de problemen zijn opgelost weer terug in een alles-komt-goed-houding, het veilige midden.