In dit deel zal ik een aantal aspecten van de Amerikaanse samenleving onder de loep nemen die Amerika zo Amerikaans maken. Hoe het land eruitziet, zijn geschiedenis, zijn eigenschappen, zijn speciale trekjes, soms charmant en innemend, soms onaangenaam en afstotend, hoe mensen met elkaar omgaan. Kortom, al die dingen die zitten opgesloten in het Amerikaanse DNA.
De kaart op tafel
Als ik Nederlanders die naar de Verenigde Staten verhuizen voorbereid op wat hun daar te wachten staat, begin ik altijd met het bekijken van een reliëf- en klimaatkaart. Ieder land is een product van zijn natuurlijke omstandigheden. Amerika is Amerika omdat het een groot land is dat zich uitstrekt over de hele breedte van een continent. Het is divers in alle opzichten, zowel wat de natuur als de bevolking betreft, zowel naar klimaat als naar economische omstandigheden. Het lijkt een open deur, maar laat ik die toch maar wat verder openduwen, want veel van wat verder ter tafel komt, heeft hiermee te maken.
De omvang van het land is evident. Als je Amerika over Europa heen legt, met het westpuntje bij Ierland (we negeren Alaska en Hawaii), dan reikt het tot diep in Europees Rusland. De Verenigde Staten heeft maar één buurland aan de bovenkant: Canada. Slechts één buur aan de onderkant: Mexico. In het oosten en westen een oceaan. Van kust naar kust zo’n 4800 kilometer. Dat is een flinke afstand. Langs verschillende routes heb ik deze drie keer gereden met een drive away car en je moet flink doorrijden om dat in veertien dagen te doen.
De kaart toont twee grote bergruggen. In het oosten zien we de relatief lage Appalachian Mountains, reikend van de regio New England in het uiterste noordoosten tot diep in het zuiden, vlak bij Atlanta in de staat Georgia. De Appalachian Trail, een van de grote wandelroutes in het land, is 3500 kilometer lang. Als je stevig doorstapt doe je er drie maanden over. Ik had het na een paar dagen wel gezien.
De kaart laat zien dat de Appalachen dan wel laag zijn, maar ook dat ze bestaan uit een aantal bergruggen die tegen elkaar aan schurken. Daardoor waren ze voor de eerste kolonisten een behoorlijke barrière. Pas aan het einde van de achttiende eeuw kwam een westwaartse trek op gang toen de Cumberland Gap, een indianenpad tussen de staten Virginia, Kentucky en Tennessee, geschikt werd gemaakt voor huifkarren. De oorspronkelijke dertien staten – dat zijn de dertien rode en witte balken in de Amerikaanse vlag – lagen allemaal tussen de Atlantische Oceaan en deze Appalachen.
Aan de andere kant van het land zien we enorme bergruggen, beginnend met de Rocky Mountains, die als je westwaarts rijdt over honderden kilometers Great Plains majestueus opdoemen. Ze zijn veel hoger dan de Appalachen en veel breder. Achter de Rockies liggen bovendien barre woestijngebieden, zoutvlaktes en ontoegankelijke wouden, en daarna weer bergruggen, in het noorden de Cascades en in het zuiden de Sierra’s. Wij hebben nu die kaart, maar aan het begin van de negentiende eeuw hadden Amerikanen maar een vaag idee wat er in het westen was te vinden. In 1804 stuurde president Jefferson nog een expeditie op pad om te kijken of er niet een handelsroute was naar Azië. Na een barre tocht die twee jaar duurde, met overwinteringen in de bergen en aan de westkust, concludeerde de Lewis and Clark Expedition, zo genoemd naar hun leiders, dat daarvan geen sprake was.
Tussen de twee bergruggen in ligt het stroomgebied van de Mississippi en de Missouri, samen 6200 kilometer lang. De gigantische Great Plains waardoor deze en andere grote rivieren meanderen en hun sedimenten neerleggen, zijn het hart van de Verenigde Staten. In de negentiende eeuw werd het noordelijke deel de graanschuur van Amerika, nadat de indianen waren opgejaagd, verdreven en deels uitgemoord. Op de vruchtbare zwarte grond langs het zuidelijke deel van de Mississippi werden de plantages gevestigd, die tot aan de Burgeroorlog draaiden op slavernij.
Zo’n enorme landmassa brengt natuurlijk een enorme verscheidenheid mee aan landschappen, klimaten en grondsoorten, waardoor Amerika een veel gevarieerder land is dan we vaak denken. Die verscheidenheid heeft geleid tot regionale verschillen in cultuur, gewoontes, economische ontwikkeling en identiteit. Er is lokale muziek, er zijn lokale gerechten, soms een accent, een manier van spreken, een attitude, verschillen in kleding. Het levert andere mensen op met andere wortels en vaak ook een andere geschiedenis. Dé Amerikaan bestaat niet.
Nergens blijkt het anders-zijn duidelijker dan in het Diepe Zuiden, waar de verloren Burgeroorlog nog steeds niet is vergeten. De afgelopen decennia zijn miljoenen noorderlingen zuidwaarts gegaan, maar de regio blijft zijn eigenheid behouden. Het leven gaat er wat langzamer, mensen hebben er meer tijd, ze zijn vriendelijker, dragen een andere geschiedenis mee, ze denken politiek heel anders, zijn geloviger en ga zo maar door. Ze hebben een lange en onaangename geschiedenis van racisme. Het is een spannend gebied, met een spannend en heel eigen verhaal. Niet voor niets komen veel van de grote Amerikaanse schrijvers uit het zuiden. Ik heb er als journalist altijd graag rondgereisd om te proeven van een heel ander Amerika dan we als bewoners van grote steden aan de kusten meemaken.
Wat een verschil met de Pacific Northwest: staten als Washington, Oregon en Idaho. Veel regen, veel groen, veel donkere wolken, en misschien daarom veel koffiehuizen. Starbucks komt er vandaan. Ook veel boekenwinkels – je moet toch wat als het zo nat en donker is – en een bepaald soort literatuur. Misschien zelfs een bepaald soort muziek: grunge rock, met Nirvana als bekendste groep. Er is ruimte, zij het op een andere manier dan in de open woestijngebieden van het zuidwesten. Microsoft heeft zijn hoofdkwartier in Seattle, net als Amazon. De techies hier zijn anders dan de techies in Silicon Valley, 1400 kilometer naar het zuiden. Dat doet Californië met je.
De wereld van de westkust lijkt in weinig op New England. In het noordoosten zijn de mensen meer gereserveerd en bedaagd. Ze wonen in mooie dorpjes met een village green, ze houden vast aan hun town hall meetings, de lokale democratie die de schilder Norman Rockwell in het midden van de vorige eeuw zo goed wist te treffen. De afstanden zijn klein, het is er groen en ’s winters ruig. Het barst er van de universiteitsstadjes en steden zoals Cambridge, Amherst en New Haven. Veel economische activiteit heeft daarmee te maken. Terwijl Spaans handig is als tweede taal in het zuidwesten, schiet je daar in New England weinig mee op.
Het grote Midden-Westen heeft een saai landschap met bijbehorende burgers. Amerikanen hier zijn over het algemeen recht voor zijn raap, gemakkelijk in de omgang en conservatief. Er zijn oude staten zoals Illinois, Ohio en Indiana, met oude industrieën, maar ten westen van Chicago heb je ook de vrijwel onbewoonde landbouwstaten. En dan heb ik het nog niet eens gehad over Florida of Texas. Ik wil geen reisboek schrijven, enkel onderstrepen dat diversiteit Amerika’s levensbloed is.
Voeg bij dit gevarieerde landschap een enorme etnische diversiteit. Hoeveel verschilt een Chinees in Los Angeles van een Puerto Ricaan in New York? Kun je een Poolse katholiek in Chicago verwarren met een in den Here wedergeboren Texaan? Hoe verhouden arme, laagopgeleide blanke ex-mijnwerkers in de Appalachen zich tot zwarte gettobewoners in een vervallen industriestad als Youngstown, Ohio? Je hebt een zekere massa nodig om divers te kunnen zijn, en Amerika stelt niet teleur.
Als we ten slotte die landkaart ook politiek invullen, er de uitslag van de presidentsverkiezingen op projecteren, dan zien we een patroon. Door Republikeinen gedomineerde staten, op televisie altijd rood gekleurd, liggen tussen de bergruggen in. Democratisch stemmende staten, blauw gekleurd, liggen langs de westkust en in het noordoosten. Zoals in dit boek zal blijken is dat niet zo vreemd. Begrip van Amerika begint bij deze vaststelling: It’s all about location.