De Amerikaanse droom hield in dat een hardwerkende Amerikaan een goed middenklasseleven kon leiden, met een behoorlijk inkomen, een auto en een eigen huis, met goede gezondheidszorg en genoeg spaargeld om zijn pensioen en de opleiding van zijn kinderen te financieren. Hij verwachtte dat zijn kinderen het beter zouden doen dan hijzelf. De droom van Amerika was dat de omvangrijke robuuste middenklasse zorgde voor stabiliteit, tevredenheid en een plezierige samenleving. De afgelopen veertig jaar zijn beide dromen vervlogen.
Aanvankelijk was dat nog niet zo duidelijk, maar de crisis van 2008 heeft veel Amerikaanse zekerheden ondermijnd, veel lang sudderende problemen acuut gemaakt en in het algemeen veel meer invloed gehad op de Amerikaanse samenleving dan we denken. Dat geldt niet voor iedereen. De hogere inkomens hebben geen klagen, en de armen zijn arm als altijd. Maar voor de middenklasse waren de afgelopen decennia niet om over naar huis te schrijven.
De cijfers spreken voor zich. Terwijl de middenklasse lange tijd een ruime meerderheid van de Amerikanen omvatte, is zij nu even groot als de upper class en de lower class bij elkaar opgeteld. Begin 2015 behoorde de helft van de Amerikanen tot de middeninkomens, 21 procent zat daarboven, 29 procent scoorde lager – verderop meer over definities. In 1971 behoorde nog 61 procent tot de middenklasse, met 14 procent daarboven en 25 procent daaronder. De groep aan de onderkant is dus gestadig gegroeid, terwijl de groep aan de bovenkant behoorlijk is uitgedijd.
Niet zo gek, zou je denken. Veel meer rijken, iets meer armen, en als dat minder in het midden oplevert, so what? Het probleem is dat de middenklasse al minstens dertig jaar te maken heeft met inkomensstagnatie, terwijl de inkomens in de bovenste groep explosief zijn gestegen. Sinds 2009 is dat nog erger geworden. De top 20 procent heeft zijn inkomen sterk zien groeien, als geheel met 50 procent, de top 1 procent veel meer. De rest bleef hetzelfde of daalde. Elke grafiek die je ziet, van de VS als geheel of die van individuele staten, toont aan de rechterkant, in het hoogste inkomensspectrum, een sterk oplopende lijn. Een superkleine groep steekt een steeds groter deel van de inkomens in zijn zak. Ook dit is geen exclusief Amerikaans verschijnsel, maar de inkomensongelijkheid is er extremer dan elders in de westerse wereld.
Nog niet zo lang geleden rekende 85 procent van de Amerikanen zich tot de middenklasse. Iemand met een inkomen van 400.000 dollar vond dat van zichzelf, net als iemand die 30.000 dollar mee naar huis nam. Deze zichzelf definiërende middenklasse was de ruggegraat van de Amerikaanse samenleving. Politici richtten zich tot hen met ‘lastenverlaging voor de middenklasse’, en terecht. Wie de middenklasse achter zich kreeg, wie hun het gevoel gaf hun belangen te behartigen, die won verkiezingen. Het was de basis van het succes van zowel Ronald Reagan als Bill Clinton. Ook Donald Trump beloofde hun van alles.
De mediaan van het Amerikaanse gezinsinkomen is ongeveer 56.000 dollar: de helft verdient minder, de helft meer. Deze mediaan kun je gebruiken om ‘middenklasse’ wat concreter vast te leggen. Dat doet het Pew Research Center wanneer het Amerikanen met een middeninkomen definieert als gezinnen waarvan het jaarlijkse huishoudinkomen twee derde tot het dubbele is van de nationale mediaan.1 In 2014 betekende dat een bandbreedte van 42.000 tot 125.000 dollar voor een gezin van drie, in 2000 waren deze cijfers 44.400 en 133.300 (in 2014-dollars). Voor een gezin van twee begint een hoog inkomen boven de 100.000 dollar, maar het zou me verbazen als veel Amerikanen met dat inkomen zich tot de upper-income-groep rekenen. Voor de context: de hoogste Amerikaanse belastingschijf van 39,5 procent (vóór de beloofde Trumpverlagingen) begint pas boven de 400.000 dollar.
Ik gebruik hier middenklasse en middeninkomens zonder veel onderscheid. Aspecten van iemands middenklasse-status hebben ook te maken met genoten onderwijs, soort van werk, economische zekerheid, huizenbezit of het koesteren van bepaalde sociale of politieke waarden. Daarnaast is voor veel mensen middenklasse ook een morele categorie: gewone mensen die leven volgens de traditionele regels van de werkende klasse en loyaal zijn aan gezin en vaderland. Ze zijn conservatief in de zin van behoudend, koesterend wat ze gewend zijn. ‘Normale Amerikanen’ in de internationale taal van politici.
Sluwe politieke leiders weten een beleid dat de rijken bevoordeelt te verkopen als passend bij het ideale middenklassebestaan. Dat doen ze door de scheidslijnen niet economisch maar politiek-moralistisch te trekken, door te praten over abortus, schoolgebed, gezin en normen en waarden als middenklasseonderwerpen. Dat is echter een strategie die alleen werkt als het economisch goed gaat. In 2016 ging de campagne dan ook over bread-and-butter onderwerpen, ook al wist Trump die dagelijkse economische zorgen wel degelijk te koppelen aan gevoelens van woede tegen de niet-middenklasse elite.
De bestaanszekerheid van de middenklasse wordt bedreigd. Niet alleen staat het inkomen onder druk, ook het zelfrespect en aanzien van de middenklasse is geërodeerd. Dat is niet pas het geval sinds de crisis van 2008, maar dit proces is al gaande sinds de jaren zeventig, toen de goedbetaalde banen in de productiesector wegvielen. Toen ik in de jaren tachtig correspondent was in Amerika schreef ik al over de rust belt, de gesloten fabrieken in het Midden-Westen die roestige bouwwerken achterlieten. Het verval van de motor town Detroit, voor velen symbool voor deze ontwikkeling, begon al in de vroege jaren zestig.2
Het helpt om weer de kaart erbij te pakken. De tien grotestadsgebieden met het hoogste aandeel middeninkomens vinden we in het Midden-Westen. Wat ze gemeenschappelijk hebben, is hun achtergrond in de productiesector. Arbeiders in de auto- en staalindustrie en al hun toeleveringsbedrijven verdienden in de beste jaren degelijke middeninkomens en kenden goede secundaire arbeidsomstandigheden. Velen van hen genieten nu ruime pensioenen, vaak in Florida. Sinds de jaren zeventig kennen deze regio’s het grootste verlies aan productiebanen en de onzekerheid is er groot, ook onder mensen die nog wel zo’n baan hebben. Het is misschien niet zo vreemd dat de gemiddelde Trumpkiezer 70.000 dollar verdiende. Zijn kiezers waren niet arm maar onzeker.
De regio’s met de hoogste inkomens zijn te vinden in het noordoosten, de kuststreek van Californië en rond Seattle, in de high tech en financiële en commerciële centra, en een enkele oliestad in Texas. De stadsregio’s met het grootste aandeel lage inkomens liggen in het zuidwesten, inclusief Texas, en een verrassend groot aantal ook in Californië. Daar betreft het gebieden op de grens met Mexico en in de Central Valley, het grote landbouwgebied. Met zijn 37 miljoen inwoners biedt Californië natuurlijk enorme variatie, de rijkste én de armste gemeenschappen. Iemand moet schoonmaken voor die goedverdienende techies, iemand moet de aardbeien en bonen plukken.
De samenstelling kan ook heel anders zijn. San Francisco en Los Angeles hebben allebei een kleine middenklasse, maar de redenen daarvoor verschillen. In San Francisco komt het omdat zowel de hoge- als de lage-inkomensgroepen omvangrijk zijn, in Los Angeles is het aandeel van de laagste-inkomensgroep heel groot. In het algemeen kun je zeggen dat de inkomensongelijkheid het minst groot is in de stedelijke gebieden met de grootste middenklasse, in het Midden-Westen dus, in de gebieden waar na de Tweede Wereldoorlog de sterkste groei plaatsvond.
De gevolgen van de Grote Recessie die in 2008 begon, waren vooral merkbaar in bezit. Vóór 2008 was de mediaan van vermogen voor de laagste groep 18.264 dollar, in 2013 was dat nog maar 9.465 dollar. Ook de hoogste vermogens liepen terug, maar veel minder: van 729.980 naar 650.074 dollar. De middengroep liep terug van 161.050 naar 98.067 dollar. De hoogste vermogens hadden zich in 2013 al behoorlijk hersteld, de rest niet.
Het vermogen van de middenklasse zit in de eigen woning. Vandaar dat de crisis zo’n impact had. Mensen die er nooit aan hadden moeten beginnen kregen in de oververhitte huizenmarkt grote leningen van nauwelijks gereguleerde hypotheekverleners. Huizenbezitters die al een hypotheek hadden, gingen op basis van de overschatte waarde van hun huis tweede en derde hypotheken aan, die ze besteedden aan consumentengoederen. Veel Amerikanen leefden boven hun stand en zaten tot over hun oren in de schulden. De overheid vond het prima, dit hield de consumptie gaande. Bankiers en hypotheekverstrekkers hadden de middenklasse in de tang. ‘Middenklasseslavernij’ noemde een bankier met analytisch inzicht het.
Toen tijdens de Grote Recessie huizenbezitters hun baan verloren of in het geval van tweeverdieners een partner ontslag kreeg, werden die hypotheken een probleem. Bovendien waren woningen ineens minder waard dan de schuld die ze ervoor waren aangegaan. Ze stonden ‘onder water’, zoals dat heet. Als je verkocht bleef je met een schuld zitten, als je wilde verhuizen bleek je huis niets meer waard. Het enige alternatief was je huis achterlaten en een persoonlijk faillissement aangaan. Tijdens de crisis werden maar liefst 5 miljoen huizen door hypotheekverleners geëxecuteerd, soms ook nog eens met foute gegevens waartegen een gewone burger zich nauwelijks kon verweren. Pogingen van de regering-Obama om deze klappen te verzachten werden systematisch gedwarsboomd door het Congres, terwijl banken en financiële instellingen met hulp van de overheid werden gered.
De neergang van de middenklasse en de groeiende ongelijkheid in inkomens beperkt zich niet tot Amerika. Je ziet het overal in de westerse geïndustrialiseerde wereld. Iedereen ziet het gebeuren, maar het is weinig opwindend om te bestuderen. Een auteur vergeleek het met het bestuderen van verf die droogt. Soms is het moeilijk om precies te duiden wat er mis is, maar dat er pijn is, dat mensen zich bedreigd voelen, de moed hebben verloren, dat is zelfs in het optimistische Amerika te voelen. De populistische opstand waaraan Trump en Sanders een stem gaven, dateerde niet van vandaag of gisteren. Het was een reactie op decennia ongemak.