We hebben de omstandigheden gezien die iets verklaren over de presidentsverkiezingen van 2016. Om die aan elkaar te knopen moeten we beginnen met het kiessysteem, dat een belangrijke factor was in de verrassende uitslag. Voor buitenlanders (en ook voor menig Amerikaan) is het lastig te accepteren dat Trump president werd terwijl Hillary Clinton meer stemmen kreeg. Dat komt door het kiessysteem. Volgens velen is het ouderwets, absurd, oneerlijk en nog zo wat kwalificaties. Dat is allemaal waar, maar iedereen wist hoe het werkte en iedereen werkte ermee.
Het is eenvoudiger dan je denkt. Je moet Amerikaanse presidentsverkiezingen zien als de optelsom van de resultaten van 51 aparte verkiezingen: vijftig staten plus de hoofdstad Washington DC. In elke staat staan de kandidaten tegenover elkaar. Wie een meerderheid haalt, wint die staat. Zo won Hillary Clinton staten als New York, Oregon en Rhode Island, terwijl Trump won in staten als Florida, Ohio en North Dakota.
Omdat die staten heel verschillende inwonersaantallen hebben, kun je ze niet allemaal gelijke waarde geven en dan optellen. Het verschil in gewicht heeft de grondwet opgelost door iedere staat een aantal electoral votes te geven dat gelijk is aan het aantal afgevaardigden van die staat in het Huis (435 totaal) plus het aantal senatoren (100 totaal). Zo heeft Californië 55 electoral votes (53+2) en Wyoming er 3 (1+2); Texas 38 (36+2) en Massachusetts 11 (9+2). Washington DC, de hoofdstad, hoort bij geen enkele staat maar heeft toch 3 electoral votes gekregen. Dat brengt het totale aantal electoral votes op 538 (435+3+100). Deze electoral votes worden uiteindelijk vertaald in personen (kiesmannen) die stemmen in een electoral college, een kiescollege.
Kijk naar Californië. Daar stonden in november 2016 Donald Trump en Hillary Clinton als kandidaten op het stembiljet. Daar stemde je op. Niet zichtbaar voor de kiezer lag achter elke kandidaat een lijst met kiesmannen (mochten ook vrouwen zijn): 55 Democratische voor Clinton en 55 Republikeinse voor Trump. Terwijl de kiezer dus dacht op Trump of Clinton te stemmen, koos hij in werkelijkheid welke groep kiesmannen hij wilde als vertegenwoordiging van de staat. Hillary Clinton won in Californië en dus kregen haar kiesmannen de 55 electoral votes van Californië. De Trump-getrouwen speelden geen rol meer. In Wyoming won Trump en werden zijn 3 kiesmannen de electoral votes van de staat.
Het ‘geheim’ van de verkiezingen is dat die dag helemaal geen president wordt gekozen maar enkel electoral votes worden verdeeld. Die tel je op en als er iemand een absolute meerderheid haalt, 270 stemmen, dan wordt die tot winnaar uitgeroepen. Op de avond van de verkiezingen zag je daarom de televisiestations staten toekennen aan een kandidaat: NBC calls Nebraska for Trump. Op een teller werd de totaalstand bijgehouden en toen 270 werd bereikt zag je: The projected winner is Donald Trump. Op staatsniveau deden de percentages ertoe, landelijk speelden ze geen rol.
Het werd pas echt toen de verzamelde kiesmannen in december als electoral college bij elkaar kwamen en ook werkelijk die stemmen van de staten gebruikten. Overigens vereist de grondwet niet dat electors zich aan de opdracht van hun staat houden. Iemand die niet stemt op de kandidaat die in zijn staat heeft gewonnen wordt een faithless elector genoemd. Het is geen misdaad maar een breuk in vertrouwen, en het gebeurt niet vaak. Toevallig vervulden in 2016 maar liefst 7 kiesmannen deze rol, 5 van Clinton en 2 van Trump. Zij stemden op andere kandidaten of burgers die helemaal niet kandidaat waren – zo ging een Clinton-stem van Washington State naar een milieuactivist. Deze electors hadden allerlei redenen om dat te doen, maar hun proteststemmen veranderden niets aan het eindresultaat. De uitslag in het electoral college werd in januari in de Senaat afgekondigd en bevestigd, en vervolgens werd op 20 januari de nieuwe president geïnstalleerd. Als er geen kandidaat was geweest met een absolute meerderheid dan had het Huis van Afgevaardigden beslist. In het verleden is dat maar één keer gebeurd, in 1824.
Net als in het Congres zijn in het kiescollege de kleine landelijke staten oververtegenwoordigd. Ga maar na: een kiesman van Wyoming, waar 585.500 mensen wonen, vertegenwoordigt slechts 195.000 inwoners, terwijl een kiesman van Californië met zijn 39,2 miljoen inwoners optreedt namens 713.600 burgers. Alle andere staten liggen daar tussenin. Dit zijn de feiten van het kiessysteem. Het is niet eenvoudig, maar als je het systeem doorhebt uiteindelijk ook niet vreselijk gecompliceerd.
We weten dat Donald Trump een ruime meerderheid haalde in het kiescollege: hij had 306 kiesmannen, Clinton was blijven steken op 232 (als je de faithless electors meeneemt werd het 304 tegenover 227). Trump haalde die meerderheid door in drie staten met minimale percentages te winnen. Hij won Pennsylvania (20 kiesmannen) met 44.292 stemmen (0,72 procent), Michigan (16 kiesmannen) met 10,704 stemmen (0,23 procent) en Wisconsin (10 kiesmannen) met 22.748 stemmen (0,77 procent) verschil. Hillary Clinton haalde landelijk gezien bijna drie miljoen stemmen meer, maar dat kwam vooral door een meerderheid van 4,3 miljoen stemmen in Californië. Daar had ze niets aan, 1 stem meer was genoeg geweest.
Er valt veel kwaads te zeggen over dit kiessysteem. Het geeft niet goed weer wat de kiesverhoudingen op landelijk niveau werkelijk zijn. Ook leidt het ertoe dat campagnes zich concentreren in de tien staten waar een klein aantal stemmen het verschil kan maken, zogenoemde swing states. Waar de uitslag voorspelbaar is, wordt vaak helemaal geen campagne gevoerd. In Texas lieten de Democraten zich in 2016 nauwelijks zien, in Californië schitterden de Republikeinen door afwezigheid. Een groter probleem is dat je als kiezer in een staat waar de uitslag min of meer vastligt het gevoel hebt dat jouw stem er niet toe doet. In Californië kun je wel Republikeins stemmen, maar dat maakt weinig uit. Het verklaart iets van de lage opkomst.
Er zijn ook voordelen aan dit systeem. Als een president een degelijke winst opbouwt, laten we zeggen landelijk gezien 53 procent van de kiezers, dan vertaalt dit systeem dat in een grote overwinning. In 2008 haalde Barack Obama met dat percentage 356 kiesmannen (hij had er 270 nodig om te winnen) en in 2012 kreeg hij met ruim 51 procent 332 kiesmannen. In 1984 haalde Ronald Reagan in zijn herverkiezingscampagne met 58,8 procent van de stemmen maar liefst 525 kiesmannen. Zo krijgt een overwinning door dit systeem meer kracht, de president krijgt een sterker mandaat.
Een onbetwist voordeel is dat eventuele onregelmatigheden of problemen met kiesbiljetten of met het tellen, veelal beperkt zijn tot één of twee staten. Meestal doen die problemen er niet toe, behalve als die staat beslissend wordt en de kandidaten er dicht bij elkaar liggen. Dat gebeurde in 2000 in Florida. Beide kandidaten, toen George W. Bush en Al Gore, moesten die staat winnen om over de 270 kiesmannen te geraken. Het verschil in Florida was zo’n 500 stemmen in het voordeel van Bush. Het leidde tot grote problemen en uiteindelijk moest het Supreme Court in Washington eraan te pas komen om het eindeloos hertellen van de stemmen te stoppen.
Die situatie was extreem, maar liet nog eens zien dat problemen zich altijd beperken tot individuele staten. Stel je voor dat landelijke percentages de doorslag hadden gegeven bij de verkiezingen in 1960, toen Kennedy en Nixon landelijk gezien maar 118.000 stemmen van elkaar lagen. In een dergelijk geval zal de verliezer altijd om een hertelling vragen, en als er landelijk geteld zou worden, zou er nooit een bevredigende hertelling kunnen plaatsvinden – er zou overal wel een probleem te vinden zijn.
Kan het anders? Ja. Mag het anders? Dat ook. Het systeem met het electoral college ligt vast in de grondwet en kan alleen per amendement veranderd worden, maar niets verhindert staten om een andere manier te bedenken om hun kiesmannen aan te wijzen. Je kunt je voorstellen dat per staat de kiesmannen evenredig worden verdeeld op basis van het percentage dat in die staat wordt gehaald. Dan zou Clinton in Californië 60 procent van de kiesmannen hebben gekregen en Trump 40. Kijk je naar de uitslagen met dit rekenmodel dan zou Hillary Clinton in 2016 265 kiesmannen hebben gehaald en Donald Trump 267 (met 6 kiesmannen voor derde partijen). Omdat geen van beiden dan een absolute meerderheid in het kiescollege had gehad, zou het Huis van Afgevaardigden beslist hebben en dat was overweldigend Republikeins. Trump had gewonnen. Maar de legitimiteit van de president zou onder vuur liggen, niemand zou er blij mee zijn.
Een belangrijk verschil zou zijn dat het in een dergelijk systeem wel degelijk loont om te gaan stemmen, ook in staten waar een partij geen meerderheid kan halen. In Californië zou een Republikein meer aansporing hebben om te gaan stemmen dan nu. In Mississippi zouden de Democratische kiezers gemotiveerder zijn. Waarschijnlijk zouden meer mensen gaan stemmen en niemand weet precies hoe dat zou uitpakken. Zo’n alternatief systeem zou ongetwijfeld eerlijker zijn en een aantal van de problemen met de kiesmannen oplossen. Het zou wel een groter risico op onbesliste uitslagen opleveren.
Er zijn varianten mogelijk. Je kunt de winnaar in een staat één of meer kiesmannen extra geven, of de landelijke winnaar een bonus toezeggen. Leuk om over te speculeren, maar het zal allemaal niet gebeuren. Wie zelf eens wil kijken hoe andere systemen anders zouden uitpakken kan terecht op de website 270towin.com.1 Spoiler: Trump zou in elke variant hebben gewonnen.
De achtergrond van het kiesmannenverhaal is dat de opstellers van de grondwet het bewust zo hebben ingericht om te voorkomen dat het volk direct kon kiezen. In hun tijd was de definitie van ‘volk’ beperkt, en stemden maar weinig mensen, maar ze wilden voorkomen dat het ooit uit de hand zou lopen. Die Founding Fathers zouden over het geheel genomen heel tevreden zijn geweest met het resultaat. Tot 2016 dan, toen een deel van het volk juist dankzij het kiessysteem een man president maakte die daarvoor totaal niet gekwalificeerd was. Maar dat lag niet aan het systeem. Het lag aan de kandidaten.