Onderstaand stuk bood ik in maart aan bij de Groene. Er waren toen allerlei andere actuele dingen waardoor het bleeft liggen. Helaas is het maar al te actueel: antisemitisme is salonfähig in Witte Huis kringen.
Op een joodse begraafplaats in University City, Missouri, werden (begin maart 2017) meer dan honderdvijftig grafstenen omgeduwd. In Phildelphia een week later een kleine honderd. Op Vanderbilt University in Nashville, Tennessee, begon een printer, waarschijnlijk gehackt, antisemitische flyers uit te draaien. In Michigan dook een Valentijnskaart met een Adolf Hitler thema op in een goodies zak van College Republicans (die van niets wisten). Op de University of Southern California in Los Angeles stond iemand producten met swastika’s te verkopen tot hem gevraagd werd te vertrekken. De toegenomen haatpraat op universiteiten is zowel in antisemitische als in anti-moslim hoek te vinden. Volgens organisaties die dat bijhouden is het aantal dreigingen tegen joodse instellingen sinds het begin van het jaar sterk toegenomen.
In zijn enige optreden waarin Trump presidentieel oogde, de toespraak tot het Congres, veroordeelde hij de aanvallen. Vice-president Mike Pence nam de moeite om zelf naar University City te gaan. Maar een week tevoren, tijdens de persconferentie met Nethanyahu weigerde Trump antisemitische sentimenten onder sommigen van zijn supporters te veroordelen en de dag daarop, tijdens de beruchte Mad-King-George-persconferentie, ging de president helemaal los over zijn pro-Israël kwaliteiten toen hij een vraag kreeg over de incidenten van een joodse journalist voor een conservatief religieus blad. De brave man had Trump nergens van beschuldigd, integendeel, maar Trump hoorde wat hij elders ook hoorde: dat door hem de antisemitische uitingen in Amerika sterk zijn toegenomen.
Wat onderbelicht blijft is de mate waarin Amerika een land is waar antisemitisme altijd al enorm sterk aanwezig was. Altijd geweest, nog steeds is. De Verenigde Staten lijken altijd een paradijs voor joodse Amerikanen maar die weten wel beter. Er is altijd de onderstroom. Reden genoeg voor bezorgdheid. Nethanyahu riep een jaar of zo geleden de Franse joden op om naar Israël te vertrekken vanwege de anti-semitische uitingen in Frankrijk. In Amerika ging Nethanyahu niet zo ver maar de leider van de Labor Party in Israël, Isaac Herzog, zei onlangs dat Israël zich moet voorbereiden op een grote instroom van Amerikaanse immigranten. Dat is net zo overdreven als Nethanyahu’s oproep maar Amerikaanse joden kennen hun geschiedenis, en niet alleen die van de Tweede Wereldoorlog.
In de negentiende eeuw liep de Amerikaanse elite te hoop tegen de bankiers die vanaf 1850 invloedrijk werden: mannen als de Lehmans, de Goldmans en de Seligmans. Duitse immigranten die ooit begonnen in Pennsylvania als marskramers, handelaren en winkeliers, en later in New York succes boekten als bankiers. Ondanks hun succes, en deels dóór hun succes, werden ze sociaal op afstand gehouden, hoewel ze in de Burgeroorlog hielpen de financiering van het Noorden te regelen. Zoals altijd viel het verhaal van de samenzwerende joodse bankiers in vruchtbare aarde, de geldzuigende Shylock was een populair beeld.
In 1877 ontstond opschudding toen het grootste hotel in Saratoga Springs de bankier Joseph Seligman onderdak weigerde omdat hij joods was. Seligman, die zo gerespecteerd werd dat hij door president Grant was gevraagd als minister van Financiën, besloot er een zaak van te maken door de publiciteit te zoeken. Het was het eerste antisemitische incident dat de media bereikt, al was een antisemitische bejegening voor Duitse immigranten als Seligman in zijn jonge jaren niet ongewoon. Tot zijn verrassing werkte de publiciteit juist averechts en doken er overal bordjes op met ‘No Jews admitted’. Volgens de historicus John Higham, de expert op het gebied van nativisme, had het minder te maken met een anti-immigratie sentiment dan met een hardnekkig Amerikaans anti-katholiek en anti-joods gevoel. De vermeende vijandschap tegenover de Amerikaanse protestantse samenleving was het probleem. Deze mensen konden nooit Amerikaans worden.
De Populisten, plattelandsactivisten in de jaren negentig, weten hun economische problemen tijdens de grote depressie van die jaren aan de bankiers in New York. Ook hier gold dat de boeren en activisten in het Midden Westen zelden of nooit een joodse Amerikaan waren tegengekomen, maar dat joden een aantrekkelijk doelwit waren om hun problemen aan toe te schrijven. In 1896 kon president Cleveland de overheidsfinanciën alleen redden met hulp van J.P. Morgan en de Rothschilds. Deze uitverkoop aan de bankiers paste naadloos in het verhaal dat de Populisten vertelden.
Toen na 1890 miljoenen straatarme Jiddisch sprekende Oost-Europese en Russische joden arriveerden, verjaagd door discriminatie en pogroms, werd het alleen maar erger. De anti-immigratie retoriek in de jaren 1900 en 1910 was bepaald onfris en gooide andere ‘rassen’ als Italianen en Jiddisch sprekende joden op één hoop. Daarbij hadden de gevestigde joodse Amerikanen weinig compassie met joden uit een andere regio, met een andere taal en een traditioneler manier van geloofsbeleving dan de joden die een halve eeuw eerder uit Duitsland waren gekomen.
Toen president Wilson in 1916 de eerste joodse rechter benoemde in het Supreme Court, Louis Brandeis, riep dat veel weerstand op. Het nominatie- en goedkeuringsproces duurde vier maanden, in die tijd ongewoon lang, en werd ontsierd met antisemitische retoriek. Na Brandeis’ benoeming weigerden sommige van zijn collega’s in het Hof naast hem te zitten of zelfs met hem te praten.
Het was een tijd van racisme en antisemitisme en zoals altijd gingen die vaak samen op. In 1915 was in Georgia de joodse zakenman Leo Frank gelyncht. Frank was in 1913 veroordeeld voor de moord op een 13-jarig meisje dat voor hem werkte. De nationale pers had de rechtszaak een travestie van de rechtsstaat genoemd, een bemoeizucht die met een typerende reactie in het Diepe Zuiden tot nog sterker antisemitische en haat jegens Frank leidde. Het Supreme Court wees zijn hoger beroep in april 1915 af. In augustus 1915 werd hij door een opgejuinde menigte in Marietta, Georgia, gelyncht.
Helemaal in zijn tijd paste ook de autoproducent Henry Ford die in 1918 de krant in zijn woonplaats Dearborn had gekocht. Hij begon daarin een serie artikelen die claimden dat een grote joodse samenzwering Amerika kapot maakte. Joden waren verantwoordelijk geweest voor de oorlog, voor alle misdaad in het land, zelfs voor de slechte kwaliteit van de Amerikaanse marine en uiteraard voor stakingen. Ford bundelde de artikelen in vier boeken die hij The International Jew noemde. Een half miljoen exemplaren werden gedistribueerd via zijn netwerk van dealers. Ford was populair, rijk en werd in de jaren twintig genoemd als presidentskandidaat.
De Grote Depressie, begonnen in 1929, maakte anti-elite gevoelens los die zich maar al te gemakkelijk vertaalden in antisemitisme. Volgens peilingen zag de helft van de Amerikanen joden als hebzuchtig en oneerlijk, veertig procent vond dat ze teveel macht hadden in Amerika.
Het ging verder dan simpele xenofobie. Synagoges werden beklad met swastika’s. De populaire radiopredikant, de katholiek Father Coughlin, was antisemitisch en dat gold ook voor het America First Committee van de vliegenier Charles Lindberg, die enorme bewondering had voor Hitlers Duitsland. Het concrete gevolg was dat Amerika geen joodse immigranten binnenliet toen het echt nodig was. Philip Roths The Plot against America maakt fictie van een soort segregatie tegen joden en inderdaad, dat zou in 1940 bepaald niet onmogelijk geweest zijn. Geen wonder dat Amerikaanse joden en in het algemeen mensen met enig historisch gevoel, rilden toen Donald Trump in zijn inaugurele rede America First tot logo van zijn presidentschap verhief.
Nieuwsberichten over de holocaust waren vanaf begin 1942 in de Amerikaanse media verschenen, zij het in uithoekjes van de grote kranten. The Boston Globe had in juni 1942 een kop ‘Massamoord op joden in Polen loopt op tot meer dan 700.000 mensen’, onder aan pagina twaalf. De ontdekking van de omvang van de holocaust in mei 1945 kwam als een schok. De moord op zes miljoen joden en een schuldgevoel over Amerika’s gebrek aan hulp toen joden Duitsland probeerden te ontvluchten zou het buitenlands beleid na de oorlog fundamenteel beïnvloeden. In 1948 erkende Amerika zonder dralen Israël, maar dat was vooral het werk van president Harry Truman. De meeste ministers waren minder enthousiast.
Het gebrek aan kennis, of het negeren van de vernietigingskampen leidde tot een reactie die ook weer overdreef: voor Amerikanen is de Tweede Wereldoorlog in Europa teruggebracht tot de Holocaust. De rijen voor het Anne Frank Huis in Amsterdam staan vol Amerikanen die niets weten van de Tweede Wereldoorlog behalve Pearl Harbor, Iwo Jima en de Holocaust. Dit bewustzijn verhinderde niet dat Amerika tot ver na de Tweede Wereldoorlog een sterk antisemitisme kende. Zakenclubs en golfbanen hielden joden buiten de deur, in het Zuiden gingen racisme en antisemitisme hand in hand. In de biografie van Alan Greenspan, de latere president van de Federal Reserve, wordt opgemerkt dat hij begin jaren vijftig last had van anti-joodse sentimenten op Wall Street.
De bandopnames van president Richard Nixon laten een diepgeworteld clichématig denken over joden horen, vaak de grens overschrijdend van antisemitisme. Dat deze opmerkingen vaak vielen in het gezelschap van zijn als kind uit Duitsland gevluchte veiligheidsadviseur, Henry Kissinger, wijst erop dat het voor Nixon gewoon dagelijks taalgebruik was. Voor Kissinger was het nooit reden om zich van de president af te keren of, voor zover de banden dat laten horen, er iets over te zeggen.
Overigens heerst in zwarte kringen, vooral bij de Nation of Islam en diens leider Louis Farrakhan, maar ook onder establishment types als Jesse Jackson, een afkeer van joodse Amerikanen. Jackson noemde in 1988 in zijn presidentscampagne New York ‘hymietown’ wat hem gelukkig meteen een hoop steun kostte. Jackson ontkende eerst en noemde het toen een joodse samenzwering om hem te ondermijnen. Hij weigerde altijd afstand te nemen van Louis Farrakhan.
Ogenschijnlijk is Amerika een bijzonder vriendelijk land voor joodse Amerikanen en heeft de VS sinds de Tweede Wereldoorlog Israël omarmd als 51ste staat. De Israël lobby heeft een ongekende invloed op de buitenlandse politiek. Zozeer dat zelfs joodse Amerikanen soms door stupiditeit bevangen raken: Barack Obama die regelmatig golfde op een club in Maryland die veel joodse leden heeft, kreeg te maken met een plan om hem de toegang te ontzeggen. De president had in december 2016 in de Verenigde Naties een uitspraak die het nederzettingenbeleid van Israël niet had voorzien van een veto.
Het punt is: Amerika is ook op dit terrein een verdeeld land. Enorm pro-Israël (hoewel steeds minder) en tegelijkertijd met een sterke antisemitische onderstroom. vooral in kringen van white supremacists en survival en white supremacy types in het Westen en hard core racisten in het Zuiden, maar zeker niet tot hen beperkt. Met Steve Bannon en zijn Breitbart club hebben deze groepen nu ook het Witte Huis bereikt.
De onnozele president in het Witte Huis denkt dat hij gevrijwaard is van elke kritiek omdat zijn schoonzoon en dochter joods zijn. De werkelijkheid is dat Trump en zijn aanhangers een klimaat hebben geschapen waarin het aantal ‘incidenten’ sterk is gestegen en een onaangename onderbuik kant van Amerika blootleggen. Er is niet zozeer sprake van een groei van het antisemitisme alswel een groei van de bereidheid om, onder de vlag van afkeer van politieke correctheid, er ongefilterd over te babbelen. Geen wonder dat de meest extreme activisten er ook naar gaan handelen.