Onmiskenbaar heeft de regering-Trump afstand genomen van de traditionele rol van de VS als een moreel gezaghebbende autoriteit op het wereldpodium. Toen het ministerie van Buitenlandse Zaken in april 2017 zijn jaarlijkse rapport over mensenrechten publiceerde, met veel harde oordelen over diverse landen, maakte minister Tillerson duidelijk dat hij met die oordelen weinig zou doen – mensenrechten was geen Amerikaanse prioriteit meer. Het is waar dat Amerika’s rol op dit terrein al was geërodeerd door Guantánamo Bay, martelpraktijken, gebruik van drones in Irak en Afghanistan, en Obama’s hands-off beleid in Syrië, maar toch markeert het een zich verder terugtrekken van de Verenigde Staten.
Moreel gezag is een kwetsbaar iets. Maar zelfs na het beschamen ervan met de onverantwoordelijke oorlog in Irak, is dat gezag nog steeds belangrijk voor de Verenigde Staten. Het geeft een autoriteit die Amerika onderscheidt van autocratische en dictatoriale regimes. Het was de westerse ideeënwereld die ervoor zorgde dat de muur viel, zegt Joseph Nye, de Harvard-professor die het concept soft power vleugels gaf.
In de jaren negentig omschreef Nye soft power als de mate waarin een land in staat is de door dit land voorgestane uitkomst in de wereldpolitiek te verwezenlijken omdat andere landen het willen volgen of ermee instemmen dat deze situatie de gewenste effecten bereikt.1 Hard power was in dit verhaal de macht om zonder mitsen of maren anderen te kunnen opdragen wat het land wil. Zoals Nye schreef: ‘Als een land in staat is om zijn macht legitiem te doen lijken in de ogen van anderen, dan zal het minder weerstand ontmoeten voor wat het wenst … (en) kan het zich de kostbare uitoefening van dwingende of hard power besparen.’ Je kunt het ook formuleren als de machtsparadox: effectieve macht is macht die je nauwelijks waarneemt, macht die je ziet is gedevalueerde macht. Niet een concept dat de huidige president kan begrijpen.
Een morele ondertoon was altijd al deel van de opdracht die Amerikanen zich toedelen. Presidenten hebben die gebruikt om een soms tegenstribbelde bevolking mee te slepen in een wereldrol. De Eerste Wereldoorlog werd gevoerd ‘om de wereld veilig te maken voor democratie’, zoals president Wilson het toen uitdrukte. De aarzelende en terughoudend op zich genomen rol als leidende wereldmacht was na de Tweede Wereldoorlog onontkoombaar, maar werd in vergelijkbare termen gerechtvaardigd. Amerika nam het voortouw in het opzetten van vele wereldwijde organisaties die misschien niet altijd het directe kortetermijnbelang van Amerika dienden, maar die over de langere termijn genomen de wereld een plek maakten waarin het de centrale rol speelde in een systeem dat het zelf in elkaar had gezet. Moraal en macht dienden elkaar. Amerika en de vrije westerse wereld voeren er wel bij.
De regering-Trump lijkt meer geïnteresseerd in een ‘what’s in it for us’-benadering, waarin dreigen en overmacht worden gezien als middelen om zaken te forceren en waar internationale betrekkingen worden gezien als een zero-sum game. Die visie werd in mei 2017 verwoord door Trumps nationale veiligheidsadviseur H.R. McMaster en zijn economisch topadviseur Gary Cohn. Ze schreven in een opinieartikel, dat in de ogen van de president de wereld ‘geen global community [is], maar een arena waarin landen, belangen en ondernemingen elkaar ontmoeten en proberen een voordeel af te dwingen’.2 Volgens een conservatieve criticus kapten Trumps adviseurs, de vermeende volwassenen die hem moeten bijsturen, zo langdurige bondgenootschappen af, negeerden ze wederkerigheid, ondermijnden ze vertrouwen en gooiden ze een gevoel van sympathie, vriendschap en loyaliteit overboord dat landen nodig hebben als er problemen ontstaan. Zo werd het breed gevoeld.
De moslimban, het terugtrekken uit de Parijsakkoorden, het lachwekkende bezoek aan Saoedi-Arabië, het schadelijke optreden in Warschau en Brussel, het uitkleden van de begroting voor diplomatie en internationaal beleid: het zijn niet de middelen om soft power te behouden. Volgens het Pew Research Center was er wereldwijd sprake van een ‘sterke daling’ in het vertrouwen in de Amerikaanse president (van 64 procent aan het einde van Obama’s acht jaar tot 22 procent voor Trump). Alleen in Rusland zijn de waarderingscijfers voor Trump hoger dan die voor Obama.
Trump maakte een prioriteit van een onderwerp waarop hij uiteindelijk weinig invloed kan uitoefenen: de nucleaire ambities van Noord-Korea. Zijn uitspraken erover – ‘Amerika zal Noord-Korea vernietigen’ – gaven niet direct het vertrouwen dat hij een slimme oplossing zal kunnen vinden. Al doende ondermijnde hij ook het gezag van zijn eigen minister van Buitenlandse Zaken, die diplomatie probeerde.
Trump had aangekondigd de deal met Iran, die Obama met vijf andere landen had gesloten om Irans nucleaire ontwikkeling in te tomen, op de eerste dag te zullen opzeggen. Dat bleek grootspraak, maar na driekwart jaar kwam hij met nieuw ‘strategisch beleid’ dat feitelijk een uitbesteding was aan het Congres en praktisch ook inging tegen de wensen en analyses van bondgenoten en militaire leiding. Zijn enige diepe motivatie leek, opnieuw, de wens om alles wat president Obama tot stand had gebracht te besmeuren of af te breken.
Voor de wereld is het belangrijk te onderkennen dat Amerikaanse buitenlandse politiek altijd een belangrijke binnenlandse component heeft: zij kan alleen gedijen als Amerika zelf een middenklasse heeft die zichzelf veilig voelt, en vanuit die positie betrokken wil zijn bij de wereld. Een gepolariseerd Amerika zal zich terugtrekken uit de wereld, of er zo nu en dan ongenuanceerd op los slaan, zal open grenzen en handelsvrijheid beperken, banen beschermen ook als dat de groei vertraagt, verdragen opzeggen en bondgenoten schofferen. Zo bezien was de opmerking van bondskanselier Andrea Merkel dat Europa niet meer op Amerika moest rekenen niet alleen een waarschuwing, maar ook een feitelijke vaststelling.