Hoe zwart-wit waren de jaren vijftig?

De jaren vijftig werden tot voor kort afgedaan als een saaie, vlakke en in vele opzichten repressieve periode. Voor zover mensen er meningen over hadden, pasten die in twee groepen: het was een soort ideale tijd van stabiele economische groei, mom and apple-pie en stevig verankerde normen en waarden, òf het was een vreselijk decennium van communistenjacht, racisme en beperkingen, opgelucht door een bekrompen moraal. De herwaardering die nu op gang is gekomen, maakt het beeld niet noodzakelijk minder goed of minder slecht, maar wel interessanter.

Hans Veldman en Frans Verhagen

Soms zet een enkel beeld een heel tijdperk neer. 3-D Movies ìs de jaren vijftig in Amerika. Zwart-wit natuurlijk. Regelmaat, uniformiteit en een suggestie van eindeloosheid: de vleesgeworden suburb. Mensen die experimenten serieus nemen en zonder tegenstribbelen hun brilletje opzetten, in de hoopvolle verwachting dat niets onmogelijk is. Het mamie-Eisenhower-hoedje en het namaakbont van de dame op de derde rij, de crew cut, de smalle stropdas, en die ene uitzonderlijke jongeman met een licht jasje in een zee van stemmig zwart en grijs.

Zeg jaren vijftig, en je hebt een beeld. Het hoeft niet deze foto te zijn. Iemand anders ziet Marilyn Monroe, president Eisenhower, pa, ma en de kinderen rond de gloednieuwe televisie, moeder met de nieuwe mixer, Lucy Ball, Elvis Presley, of de auto met vinnen – altijd iets typerends. Anders dan de jaren zeventig en tachtig, maar net als de jaren zestig, is het een tijdperk met een smoel.

Herwaardering

De afgelopen tijd is de interesse in de jaren vijftig sterk toegenomen. Mode, architectuur, ontwerp en muziek vinden er bronnen van inspiratie. De bolle ijskast, de traditionele mixer, de blinkende ventilator: ze maken een comeback. Reclamebureaus proberen een warm gevoel op te roepen met beelden van de jaren vijftig. Tamelijk belegen televisieseries als I Love Lucy, de Addams Family en de Honeymooners maken de vele uren kabelzendtijd vol, maar blijken onverwacht populair te zijn – en niet alleen bij oudere jongeren. Norman Rockwell is in, Harley-Davidson-motoren vliegen de winkel uit, Jan en alleman rijden Route 66 af, jukeboxen zijn verzamelobjecten en de traditionele diner met zijn formica tafels en glimmend chroom is populairder dan ooit.

David Halberstam, een journalist/auteur met een fijne neus voor trends, publiceerde een dik boek over The Fifties en verkocht er honderdduizenden exemplaren van. Schrijvers die opgroeiden in de jaren vijftig, nemen die periode als achtergrond voor intrigerende romans, waarin fictie en historische werkelijkheid door elkaar lopen. En een auteur als John Cheever, wiens werk een decor heeft van forensentreinen, gazons en martini’s, is herondekt.

Ook in de politiek zijn de jaren vijftig opgedoken. Aan de ene kant staan Dan Quayle, de ex-vice-president, en zijn conservatieve vrienden, die waarden en normen, mom and apple-pie, God en geloof aanprijzen, en verkondigen dat Amerika terug moet. Aan de andere kant staan ouderwetse liberals die bij iedere aanval op de verzorgingsstaat of verwijt van normvervaging roepen dat een terugkeer naar de vreselijke jaren vijftig op til is. Het minste wat je ervan kunt zeggen, is dat er blijkbaar heel verschillende visies op die tijd bestaan.

Die toegenomen interesse in de fifties zou niet moeten verbazen. De babyboomers van toen – tussen 1950 en 1960 werden 41 miljoen Amerikanen geboren – zijn nu op een leeftijd waarop ze enigszins sentimenteel terugkijken op hun jeugd, zeker nu de vruchten van de jaren zestig niet allemaal even smakelijk blijken. Afgezien van een nostalgisch element dat per definitie onrealistische kantjes heeft, is met de toegenomen interesse ook een herwaardering van de jaren vijftig op gang gekomen: ze blijken lang niet zo saai en duf als men wel dacht.

Golfspelende grootvader

Misschien begon het allemaal met de herwaardering van president Eisenhower, Ike voor de meeste Amerikanen. Hij is de sleutelfiguur voor de jaren vijftig. Eisenhower’s ambtstermijn, van 1953 tot en met 1960, omlijnt zo ongeveer het tijdvak dat we zo noemen. Zijn voorganger, Harry Truman, was nog een restant van de Roosevelt-tijd. Zijn opvolger, John F. Kennedy, zette met ferme hand een punt achter de jaren vijftig door bij zijn inauguratie te stellen dat een nieuwe generatie ‘de toorts had overgenomen’.

Toen nog juichte de natie, met een zekere opluchting dat de jaren vijftig voorbij waren. In 1962 peilde de historicus Arthur Schlesinger Jr., zoals hij dat sinds 1946 geregeld deed, de waardering van presidenten door zijn collega’s-historici. Het gevestigde beeld van Eisenhower was dat van een wat naïeve sul, een golfspelende grootvader die zich niet veel met het beleid bemoeide. De uitstraling van president Kennedy, diens verbale daadkracht en energieke verschijning, onderstreepten dat nog eens. Geen wonder dat Ike in dat jaar ergens laag in de middenmoot eindigde.

In het midden van de jaren zestig verschenen de eerste artikelen die een ander beeld schetsten, en in 1973 publiceerde historicus Fred Greenstein de eerste revisionistische analyse. In zijn boek The Hidden Hand Presidency betoogde Greenstein dat Eisenhower de zaken juist prima onder controle had, en de regering runde zoals hij het leger als opperbevelhebber in de Tweede Wereldoorlog had gestuurd: zonder nadrukkelijk aanwezig te zijn. Eisenhower’s biograaf Stephen Ambrose bevestigde later dit beeld. Hij betoogde dat Eisenhower uitzonderlijk goed functioneerde, gegeven de omstandigheden van de tijd. Na jaren van depressie, warme en koude oorlog, partijpolitiek gekift en twintig jaar Democratisch bewind, was de rustige, onpartijdige Eisenhower precies wat het land nodig had.

Meer realistisch

Vermoedelijk was de teloorgang van het moderne liberalism, met zijn vertrouwen in de maakbaarheid van de samenleving, een voorwaarde voor de herwaardering van Eisenhower en het tijdvak waarin hij regeerde. Want bij het aantreden van John F. Kennedy stonden de liberals te trappelen van ongeduld om hun beleidsplannen op Amerika los te laten. Ze vonden dat Eisenhower veel te weinig bestuurde. Keynesiaanse finetuning zou recessies voorkomen, en dankzij weldoordacht overheids- beleid zou de perfecte samenleving in het verschiet liggen. Iedereen zou gelukkig zijn.

Pas nadat hun concepten waren uitgelopen op grootscheepse teleurstellingen, en een zeker realisme over het sturend vermogen van de overheid was doorgedrongen, kon ook het beeld van de jaren vijftig worden bijgesteld. In de meer realistische jaren negentig is het niet meer mogelijk vol te houden dat de overheid een oplossing kan bieden voor zowat alle problemen. De bescheidener ambities van Eisenhower komen daardoor in een ander daglicht te staan, en ook dat draagt bij aan zijn herwaardering als effectief leider. Zelfs liberals bestuderen nu ’s mans stijl van werken.

Deken van conformisme

Vanuit het perspectief van nu is het moeilijk om te waarderen hoe buitengewoon de jaren vijftig waren. Er gingen twintig jaar van depressie en oorlog aan vooraf, en, verwend als we zijn, kunnen wij ons moeilijk meer voorstellen hoe de plotselinge rijkdom aanvoelde.

Voor vrijwel alle Amerikanen werd het leven in de jaren vijftig beter, al werd het niet noodzakelijk goed. Natuurlijk was er racisme en armoede, konden vrouwen zich niet ontplooien en lag er een ongezonde deken van conformisme over de samenleving. Maar het gemiddelde gezinsinkomen steeg met meer dan veertig procent en de armoede daalde met een derde. Kinderen deden het vrijwel altijd beter dan hun ouders, en ze hadden alle reden te verwachten dat hùn kinderen daar nog eens een schepje bovenop zouden doen.

De economie draaide op volle toeren, aangejaagd door alle uitvindingen die tijdens de voorgaande jaren waren gedaan maar nog nooit commercieel waren geëxploiteerd. De produktiviteit groeide sterk, maar omdat ook de vraag enorm steeg kon iedereen aan het werk blijven. Daardoor werd het vliegwiel van de economie voortdurend op gang gehouden.

De koude oorlog lag als een schaduw over deze jaren, vooral door de bereidheid van het establishment om senator Joe McCarthy zijn communistenjacht te laten voeren. Die eerste jaren van het decennium kenden weinig politieke helden en menig lafaard – ook generaal Eisenhower weigerde McCarthy tot de orde te roepen.

Maar de koude oorlog had ook zijn goede kanten. Uit Washington stroomden overheidsinvesteringen van een orde van grootte die de New Deal-politici zich nooit hadden kunnen voorstellen, naar onderontwikkelde regio’s in New Mexico, Arizona en de Mojave Dessert in Californië. Dat waren gebieden waar de vrije markt niet snel geïnvesteerd zou hebben, maar nu werd er een ontwikkeling aangejaagd die twintig jaar later zou leiden tot de grote verschuiving van het zwaartepunt van de VS naar de Sun Belt. Eigenlijk betaalde het Pentagon de infrastructurele ontwikkeling van een aantal achtergebleven regio’s.

Californië stond niet als achtergebleven te boek, maar het was wel de staat die het meest profiteerde. In één klap werd hij de leider van de high-techindustrie. Mede daardoor werd de staat de meest aantrekkelijke migratie- en immigratie- bestemming. Aan het einde van de jaren vijftig passeerde Californië de staat New York qua inwonertal. Los Angeles, altijd een verzameling suburbs, was ook het enige stedelijke centrum dat tussen 1950 en 1960 groeide, vijftien andere grote steden zagen hun inwonertal teruglopen.

Een andere gigantische overheidsinvestering die Amerika blijvend veranderde, werd vastgelegd in de Interstate Highway Act van 1956. Daarin kreeg de overheid de opdracht om in veertien jaar voor 33,5 miljard dollar een nationaal wegennetwerk op te bouwen. De wet bezegelde de overwinning van de auto en het vrachtvervoer per truck op de toch al noodlijdende treinen, en maakte het nog gemakkelijker om overal met de auto komen.

Rassenscheiding

Geleidelijk aan groeide het vertrouwen van de consumenten in economische veiligheid en stabiliteit, en durfden Amerikanen op krediet te kopen. Ze schaften auto’s aan, ijskasten, keukenapparatuur, wasmachines, radio’s en televisies, en borgen dat allemaal op in hun eigen huis in een net gebouwde suburb. Ondertussen werkten ze naarstig voort aan de babyboom. De tijdens de magere jaren van depressie en oorlog opgegroeide generatie ontdekte dat ze echt alles kon hebben. De Amerikaanse droom leek voor iedereen binnen handbereik.

Hoewel zwarten ook profiteerden van de economische groei, vooral als ze gemigreerd waren naar de grote steden in het noorden, bleef hun rechtspositie deplorabel, en discriminatie was aan de orde van de dag. In het Zuiden werd nog gelyncht dat het een lieve lust was.

Maar ook hier was een doorbraak op komst. In 1954 sprak het Amerikaanse Hooggerechtshof uit dat rassenscheiding in strijd was met de grondwet, en daarmee kreeg de strijd voor burgerrechten een enorme impuls. Het zwaartepunt van die strijd zou pas in de jaren zestig vallen, maar in deze jaren werd de basis gelegd.

En hoewel de meeste Amerikanen zich tot de middenklasse rekenden, leefde in 1960 toch een kwart van hen in armoede. John F. Kennedy kon nog geschokt raken toen hij in 1960 als presidentskandidaat West Virginia bezocht en werd geconfronteerd met de stuitende armoede in de Appalachians. In het algemeen bleef het platteland achter, en ook bejaarden, éénoudergezinnen en mensen die minder goed voor zichzelf konden zorgen, stonden aan de kant. Pas in 1962 zou Michael Harrington met zijn boek The Other America daarop de aandacht vestigen, en door zijn onbarmhartig exposé mede de aanzet geven tot de Great Society-plannen van de regering Johnson.

Onrealistische huiskamers

Anders dan sommige ‘we moeten terug naar de oude normen en waarden’-politici denken, waren de jaren vijftig niet een tijd van alleen maar harmonie en consensus, van relatieve eenvoud en innemende bescheidenheid. Achter de schermen van de burgerlijke gezapigheid begon de gestadige erosie van het gezin. De ironie van de nieuwe consumptiegoederen was dat vrouwen minder tijd hoefden te besteden aan de huishoudelijke werkzaamheden. Met hun verveling groeide ook de ambitie om meer te doen dan voor de kinderen te zorgen en een brave echtgenote te zijn.

Sommige nostalgische geesten doen net alsof het door de soaps en sitcoms van die tijd uitgestraalde beeld van een gelukkig en harmonieus gezin klopte met de werkelijkheid. Maar net zomin als de Cosby-show het gemiddelde zwarte gezin anno 1985 realistisch weergeeft, lieten series als Leave It To Beaver en Father Knows Best zien wat er in de jaren vijftig in de huiskamer gebeurde.

In The Way We Never Were, een boek van Stephanie Coontz, wordt met dat idyllische beeld korte metten gemaakt. Zij stelt vast dat het aantal tienerzwangerschappen in de jaren vijftig sterk steeg, ondanks het feit dat de leeftijd waarop werd getrouwd, daalde. Huwelijken werden, aldus Coontz, vaak gesloten om eindelijk seksuele vrijheid te verkrijgen, maar wat begon als een motje haalde meestal geen tiende verjaardag. En ook huwelijken die wel stand hielden, beantwoordden nauwelijks aan het beeld dat als ideaal wordt voorgespiegeld.

Onder de oppervlakte borrelde een hoop onrust. Peyton Place, de keiharde roman van Grace Metalious over stand, klasse en sociale normen en zeden in een klein stadje, gaf waarschijnlijk een meer herkenbaar beeld van het leven dan alle hoera-verhalen in de vrouwenbladen. De televisieserie die ook in Nederland populair was, gaf daarvan maar een flauwe afspiegeling, maar ook daarin sprongen de bekrompenheid en de geslotenheid van dit soort stadjes er duidelijk uit.

Een van de vrouwenbladen, McCall, scoorde in 1956 een onverwachte bestseller met een verhaal over The Mother That Ran Away. De enige verklaring was dat er toch blijkbaar heel wat vrouwen waren die wilden lezen over iemand die echt deed waar zij alleen van droomden. De feministische beweging, die pas in de jaren zestig zou doorbreken, kon bouwen op de onvrede die in de jaren vijftig al wel aanwezig was, maar nog geen uitlaatklep had gevonden.

Herwaardering

De jaren vijftig waren revolutionair. In korte tijd veranderde ontzettend veel, vooral in de materiële sfeer. In zijn boek geeft David Halberstam daar een goed beeld van: de auto’s, de suburbs, televisie, McDonald’s, Holiday Inns, de pil, Marlon Brando, Marilyn Monroe, rock en roll, jazz, Playboy, luxe consumptieartikelen voor iedere burger. De mensen die deze overvloed voor het eerst in hun leven ervoeren, stonden erbij en keken ernaar. De revolutie die zij meemaakten, werd pas in de jaren zestig voltooid door hun kinderen, die ook de oude denkpatronen en ideeën overboord zouden gooien.

De herwaardering van de jaren vijftig als een belangrijk en interessant tijdvak, is een feit. De toegenomen interesse bewijst het. De onrealistische nostalgie en de pathetische bangmakerij zijn beide onzinnig, al doen ze verder weinig kwaad. Je kunt niet terug naar de jaren vijftig, en er is niemand die het zou willen. Daar gaat het ook niet om. Het is goed dat nu de betekenis duidelijk wordt van de jaren vijftig in de naoorlogse ontwikkeling. En wie goed kijkt naar het beeld van die tijd, ziet meer dan enkel zwart en wit. Al blijven dat natuurlijk wel de kleuren waarin de jaren vijftig op ons netvlies staan gebrand.