Van 1920 tot 1933 bestond in de Verenigde Staten een totaal verbod op de produktie van en handel in alcoholische dranken. Zelden heeft een poging om de samenleving te disciplineren vervelender bijeffecten gehad, en dat terwijl ook zonder deze vergaande maatregel de Amerikanen al veel minder waren gaan drinken onder invloed van de anti-drank beweging.
Hans Krabbendam en Hans Veldman
De Amerikaanse strijd tegen de drank heeft een lange geschiedenis. Als snel na de onafhankelijkheidsstrijd steeg het drankgebruik in de Verenigde Staten in hoog tempo, vooral door de enorme toename van de whisky-produktie. Een reden daarvoor was onder meer dat graan gemakkelijker te vervoeren was in gedistilleerde vorm dan in natura. Rond 1830 werd bijna vijftien liter pure alcohol per hoofd van de bevolking geconsumeerd.
In dezelfde periode verplaatste het drinken zich buitenshuis, naar de saloon, waardoor het sneller tot excessen kwam. De maatschappelijke gevolgen waren goed merkbaar in de vorm van ongevallen, toenemend huiselijk geweld en een duidelijk vast te stellen verslechterde fysieke toestand van de bevolking. In de periode tussen 1825 en 1855 ontstond een landelijke anti-alcoholbeweging die niet alleen de werkgevers mobiliseerde omdat die gebaat waren bij zelfbeheersing van hun werknemers, maar ook arbeiders zelf.
De drankbestrijders zochten hun aanhang vooral onder kerkleden en vrouwen. Hun methode was om mensen een gelofte af te laten leggen, eerst tot matiging, later tot geheelonthouding. In de staat Maine ging men verder en verbood men in 1851 de produktie van en handel in alcohol. Twaalf staten volgden dit voorbeeld, maar toch stagneerde de beweging omdat de moralisten het in het midden van de eeuw te druk hadden met hun verzet tegen slavernij.
Anti saloon beweging
Na de Burgeroorlog verschoof de aandacht van de gebruiker naar het Kwaad zelf. Pressiegroepen verwierven voor kiezers het recht om te bepalen of alcohol uit een dorp of district verbannen werd. Dit bleek een succesformule. Door de groei van de beweging werden ook de politieke ambities sterker. De Prohibition Party maakte er een single issue van in de laatste jaren van de negentiende eeuw, zonder daarmee veel potten te breken.
Meer succes had de ‘onpartijdige’ Anti-Saloon League, die voorstelde om alle saloons te sluiten. Eén van de kleurrijkste figuren was Carry A. Nation, een oude dame die geregeld het nieuws haalde door met haar handbijl de saloons in Kansas kort en klein te slaan. Gestimuleerd door een constante stroom van publieke acties en een professionele organisatie met betaalde krachten, werden eerst counties en vervolgens hele staten drooggelegd.
Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bereidde de weg voor nationale drooglegging. De producenten waren onderling verdeeld: bierbrouwers dachten de dans te kunnen ontspringen en verzuimden hun krachten te combineren met de stokers. Bovendien werd alcohol steeds meer geassocieerd met immigranten en die zag men steeds meer als een bedreiging van de identiteit van de natie.
Toen Amerika in 1917 daadwerkelijk in de oorlog betrokken raakte, kwamen er nog meer argumenten bij. Drankgebruik deed een natie in oorlog geen goed. Spaarzaamheid met voedsel (graan) was nodig om de bondgenoten te voeden. Het verbod tot het fabriceren van drank werd aangekondigd als een vaderlandslievende daad. Bovendien keerde de publieke opinie zich tegen alles wat Duits was of leek, en veel van de grote brouwers en branders waren van Duitse afkomst. In 1919 werd een Achttiende Amendement (het was al in 1917 door het congres aangenomen) aan de grondwet toegevoegd en op 16 januari 1920 brak het tijdperk van de ‘Prohibition’ aan, dat dertien jaar zou gaan duren.
Speak-easies
Aanvankelijk was er groot enthousiasme en trokken de opmerkelijke berichten over afnemende criminaliteit en toenemende welvaart een stroom van Europese bezoekers aan, die het Amerikaanse geheim wilden ontdekken. De alcoholconsumptie in de eerste jaren van de drooglegging zakte tot minder dan een derde vergeleken met de periode voor 1920. Maar ook bleek al snel dat het vrijwel onmogelijk was om de naleving van de wet af te dwingen. Apothekers en drogisten mochten alcohol verkopen op doktersvoorschrift en (zogenaamd) alcoholvrij bier – ook toen al – was niet verboden. De politiemacht die de controle op de drooglegging moest uitvoeren was bij voorbaat kansloos. De kosten voor het controleapperaat werden verhaald op de individuele staten en die waren daar uiteraard niet enthousiast over. Stadsbesturen die werden geacht op te treden tegen ‘speak-easies’, de kroegen waar illegaal drank werd verkocht, deden dat alleen als ze werkelijk overlast veroorzaakten.
Door het einde van de oorlog en herstel van de welvaart verdween de urgentie waarvan de droogleggers gebruik hadden gemaakt: alcohol gaf ontspanning en de jongere generatie gebruikte het als symbool om zich tegen de ouderen af te zetten. Hoewel moonlighting, het clandestien distilleren van sterke drank, sowieso al veel voorkwam in de VS, steeds het aantal privé-destilleerderijen enorm. In 1928 kon je voor zeven dollar een draagbare distilleerderij aanschaffen, en het was meestal ook geen probleem om sterke drank thuisbezorgd te krijgen. Omdat de controle op de drooglegging niet werkte, tierde de smokkel en kon de georganiseerde misdaad opkomen. In 1924 raamde het ministerie van Financiën de waarde van clandestien binnengebracht sterke drank op veertig miljoen dollar.
De zondvloed van onwettige drank in het Amerikaanse leven riep een aantal schilderachtige, zij het weinig verheffende verschijnselen op: de heupfles, die mannen en vrouwen onbekommerd aan de mond zetten tijdens voetbalwedstrijden; de speakeasy met zijn exotische cocktails; de hotel-piccolo’s die gemberbier met ijsblokjes moesten rondbrengen; Izzy Einstein en Moe Smith, de speciale prohibitie-agenten, die iedereen arresteerden die naar drank rook; het stoomschip I’m Alone, dat onder Canadese vlag gedurende twee en een halve dag werd achtervolgd door een boot van de Amerikaanse douane en tenslotte tot zinken werd gebracht; de federale rechtbanken die overstroomd werden met drankzaken en juries in natte districten die weigerden bootleggers schuldig te verklaren.
Hogere inkomstenbelasting
Omdat zoveel gewone burgers zich niet stoorden aan het drankverbod, werd het respect voor de wet ondermijnd. Veel kinderen zagen dat niemand het erg nauw nam en raakten betrokken bij de illegale drankverkoop – een gemakkelijke manier om een paar dollar te verdienen. Toen bekend raakte dat op veel scholen in de steden een levendig circuit bestond van drankkoeriers, werd de roep om prohibitie te beëindigen luider. Met hetzelfde argument waarmee de prohibitie werd aangeprezen, namelijk de bescherming van het gezin, werd nu om opheffing geroepen.
De welgestelden namen het voortouw in de campagne om het Achttiende Amendement op te heffen. Zij hadden direct te maken gekregen met hogere inkomstenbelasting omdat de schatkist het verlies aan accijnzen op de drank moest goedmaken. Bovendien misten de rijken hun de dividenden van de drankindustrie. Nu iedereen de drooglegging met misdaad associeerde, bleek het beroep op individuele vrijheid en verantwoordelijkheid sterker dan ooit. De rollen waren omgedraaid, de drankbestrijders waren onderling verdeeld, de drankhandel had veel geld en beloofde werkgelegenheid en hogere belastingopbrengsten, wat tijdens de depressie zeer aantrekkelijk klonk. De ‘drogen’ waren niet meer zo actief omdat ze dachten dat de strijd gewonnen was.
Verder speelde de oprukkende consumptie mentaliteit in de jaren twintig een rol. De ‘natten’ slaagden erin om de ‘drogen’ af te schilderen als saaie, extremistische puriteinen. Met advertentiecampagnes probeerden ze drank met positieve dingen te associëren, zoals mode en ontspanning. Hun nadruk op bescherming van persoonlijke vrijheid en de bemoeizucht van Washington, raakten gevoelige snaren bij de gemiddelde burger. Bovendien zorgden ze ervoor heel bezorgd te klinken over drankmisbruik en de negatieve bijverschijnselen van de saloon – geniet, maar drink met mate is al een oude campagne.
Ze stelden zelfbeperkende maatregelen voor, zoals een verbod om aan minderjarigen te verkopen en beloofden dat de saloons gesloten zou blijven. Dit was zo overtuigend dat er zelfs in Nederland drankbestrijders waren die vonden dat de ‘natten’ in Amerika ‘droger’ waren dan de ‘drogen’ in Nederland (waar wijn en bier nooit bedreigd werden).
Weerzin
In 1928 liep het debat over de drooglegging zo hoog op dat het een item werd in de presidentsverkiezing. Al Smith, de Democratische kandidaat (nog van Iers-katholieke afkomst ook), overwoog om het Achttiende Amendement af te zwakken, maar Herbert Hoover, die niet vies was van een stevige borrel, sprak zich uit als een overtuigd voorstander van de drooglegging. Hoover won. Voorstanders van de drooglegging legden Hoover’s overwinning uit als een overwinning van de ‘drogen’. Maar veel belangrijker was waarschijnlijk de weerzin van veel Amerikanen tegen een katholiek in het Witte Huis. Drank was een mooie manier om dat aan te kaarten zonder het uit te spreken. Door Hoover’s overwinning werden de Republikeinen echter aan de onpopulaire drooglegging gekoppeld, en uiteindelijk zou hen dat opbreken. In 1932 was de drooglegging zo’n onmiskenbare mislukking dat de Democraat Franklin D. Roosevelt het voorstel tot herroeping van het amendement op de grondwet steunde. Het 21ste Amendement werd in 1933 door het Congres goedgekeurd en net zo snel door de staten geratificeerd als het oorspronkelijke Achttiende Amendement.
Blijvende gevolgen
Hoewel de staten na 1933 zelf mochten beslissen of ze droog wilden zijn of niet en vooral in het Zuiden nog grote stukken Amerika kurkdroog zijn gebleven (waaronder de county waar Jack Daniel’s Whisky wordt gemaakt), werd het land als geheel weer overwegend nat en leek de prohibition verworden tot een historisch incident. Omdat Amerikanen na dertien jaar goed bier niet meer van bath tub beer konden onderscheiden, heeft de kwaliteit van het bier er wel ernstig onder te lijden gehad (zie Amerika, najaar 1994). Het drankgebruik is sindsdien echter onder het niveau gebleven van de negentiende eeuw. Daar staat tegenover dat de georganiseerde misdaad, die in de tijd van de drooglegging definitief voet aan de grond kreeg, zijn activiteiten verlegde naar gokken en drugs. Ook de hypocrisie in de samenleving en vooral in de officiële politiek heeft het Amerikaanse toneel nooit meer verlaten.
De laatste jaren wordt betoogd dat het totale verbod op drugs in Amerika een zelfde effect heeft op de bevolking als het verbod op alcohol tijdens de drooglegging. Het stimuleert de georganiseerde misdaad, lijdt tot corruptie, verspilling van overheidsgelden, criminalisering van kleine druggebruikers zonder dat de grote vissen gevangen worden, heeft weinig invloed op de consumptie en miskent de mogelijkheid om accijns te heffen op drugs of de distributie te reguleren en te controleren. Het voorbeeld van de drooglegging levert inderdaad afschrikwekkend vergelijkingsmateriaal op, maar het lijkt toch te veel gevraagd van de Amerikaanse samenleving om drugs te legaliseren – nog afgezien van de vraag of dat sociaal gezien een goede zaak zou zijn. Voorlopig blijft de drooglegging een unieke periode in de Amerikaanse geschiedenis waarbij een gigantische experiment tot social engeneering radicaal ontspoorde.