Dagelijks leven onder segregatie

In de hoogtijdagen van de segregatie bestond een complex systeem van regels, meestal impliciet, waarin de omgang van zwarten en blanken was geregeld. Overtreding ervan, bewust of onbewust, kon problemen opleveren. Dit artikel is een (klein) deeltje van het uitstekende boek Hardnekkig Wantrouwen, De relatie tussen blank en zwart in de Verenigde Staten.

Door Chris Quispel

De sociaal-economische verschillen tussen arme blanken en arme zwarten waren niet erg groot. Leden van de blanke elite spraken vaak met evenveel of zelfs met meer minachting over arme blanken als over zwarten. Onder de zwarten was een weliswaar kleine, maar wel toonaangevende groep, die

een redelijke opleiding had genoten en alle reden had om zich superieur te voelen aan de ‘poor whites'. Ook cultureel waren er grote overeenkomsten. Blanken en zwarten spraken dezelfde taal, hadden dezelfde religie en hadden een grote invloed op elkaars muziek.

Een dag in het leven van een blanke arbeider of een blanke kleine boer verschilde niet van die van een zwarte in een vergelijkbare maatschappelijke positie. Onder die omstandigheden was het niet vanzelfsprekend dat alle blanken zich superieur zouden voelen aan alle zwarten. Evenmin was het vanzelfsprekend dat alle blanken hun geloof in de inferioriteit van zwarten in dezelfde termen zouden uiten. Dat gebeurde ook niet, het blanke racisme had twee gezichten.

Streng en rechtvaardig

In de hogere- en middenklasse zag men de zwarte het liefst als een zorgeloos wezen, levend van dag tot dag en, mits onder blank toezicht, onschuldig en gelukkig. Graag verwees men naar de goede oude tijd van voor de Burgeroorlog. Toen waren blanke mannen ridderlijk en rechtvaardig geweest en de vrouwen deugdzaam en toegewijd. De veldslaven vertrokken zingend naar hun werk in de katoenplantages en nergens was oprechter trouw dan die van de huisslaaf ten opzichte van zijn blanke meester.

Niemand was meer geacht en geliefd dan ‘the broad bossomed black mammy, with varicolored turban, spotless apron, and beaming face, the friend and helper of every living thing in the mansion'. 12 Het Zuiden had een beschaving gekend boven iedere andere samenleving verheven, zoals er misschien nooit meer een zou komen. Op hun eigen ondergeschikte wijze hadden de zwarten hier een bijdrage aan geleverd. Hier was het bewijs dat de zwarte, als hij zijn plaats kende en gehoorzaam was aan een strenge maar rechtvaardige blanke, een bijdrage kon leveren aan het algemeen maatschappelijk welzijn.

Vooral degenen die behoorden tot de elite of daartoe wilden behoren waren er niet alleen van overtuigd dat zij zwarte mensen goed behandelden maar dat zij hen ook veel beter begrepen. Invloedrijke blanken traden vaak op als beschermheer van zwarte families, meestal mensen die voor hen werkten of met wie nog een band bestond die dateerde uit de slaven tijd.

John Dollard, een Amerikaanse socioloog die in de jaren dertig onderzoek deed naar de sociale verhoudingen in een zuidelijke stad, kreeg regelmatig van blanken te horen hoeveel zij voor zwarten deden. Bij ziekte in de familie werd eten gebracht, in tijden van financiële nood werd extra geld toegestopt, altijd vond men tijd om even een praatje te maken. Er zijn talloze voorbeelden te geven van blanken die zwarten belangrijke hulp hebben gegeven, maar altijd ging het om individuele gevallen, om mensen die men kende. Hulp bedoeld voor de zwarte gemeenschap als geheel werd vrijwel nooit gegeven. Binnen de zuidelijke maatschappelijke verhoudingen was dat onacceptabel. Vandaar ook dat de goedgeefsheid vigheid van blanken nooit zover ging dat er hogere lonen werden uitbetaald.

Rechtstreekse concurrenten

Hoe ver het paternalisme van de zuidelijke elite nog afstond van werkelijke maatschappelijke acceptatie kan met talloze voorbeelden worden geïllustreerd. Een vooraanstaande blanke ondernemer wilde zaken doen met een zwarte houtverkoper. Toen hij het kantoor van de zwarte ondernemer binnenkwam stak deze zijn hand uit om de blanke te begroeten. Dit bracht de blanke in ernstige verlegenheid.

‘I didn't know just what to do and wondered what I was getting in to, but I shook hands with him. After I told him who I was and what I wanted, he was allright and never did try that again'. 13 Alleen het feit dat de zwarte man binnen zijn eigen gemeenschap een belangrijke figuur was en niet had geweten hoe vooraanstaand de blanke ondernemer was, voorkwam in dit geval een ernstig incident. De hoofdredacteur van een zuidelijke krant gaf tegenover de Zweedse onderzoeker Gunnar Myrdal hoog op over de kwaliteiten van de docenten van een nabijgelegen opleidingsinstituut voor zwarte leerlingen.

Hij eindigde zijn lofrede met de uitroep: ‘They bear themselves just like old field slaves.' John Dollard vertelt over een grootgrondbezitter die na een picknick een portie ijs had overgehouden. Dit ijs was inmiddels bedorven, maar omdat hij het zonde vond het weg te gooien had hij het aan zijn zwarte pachters gegeven. ‘They were getting a whole hearted treat' verzekerde hij Dollard. 14

Armere blanken hadden een ander beeld van zwarten. Voor hen waren zwarten vaak rechtstreekse concurrenten. Juist daarom waren zij degenen die zich het felst keerden tegen alles waarvan zij dachten dat het de maatschappelijke positie van zwarten zou kunnen verbeteren. Zij meenden er een persoonlijk belang bij te hebben dat de zwarten ‘op hun plaats' zouden blijven. Het betekende dat het hen er alles aan gelegen was dat de maatschappelijke status van zelfs de hoogst opgeleide zwarte lager bleef dan die van de armste blanke.

Politici, dominees en journalisten bevestigden hen in dit idee. Het beeld van de zwarte als een beest dat een bedreiging vormde voor de veiligheid en vooral voor de eerbaarheid van blanke vrouwen legitimeerde het gedrag van de arme blanke. We zagen al tot welke extreme vormen van geweld dat kon leiden.

Dagelijkse contacten

De manier waarop in de verschillende sociale lagen van het blanke deel van de zuidelijke samenleving over zwarten werd gesproken verschilde sterk, maar dat nam niet weg dat er onder blanken uiteindelijk toch een grote mate van eensgezindheid bestond over de manier waarop men zwarten zou moeten behandelen en over de wijze waarop zwarten zich ten opzichte van blanken behoorden te gedragen. Alle blanken accepteerden het feit dat de belangrijkste tweedeling in de zuidelijke samenleving niet economisch, religieus of politiek was, maar raciaal.

Deze tweedeling werd bevestigd door de in een vorig hoofdstuk besproken Jim Crow wetten. Maar het was in het Zuiden niet voldoende om sociaal onderscheid alleen via wetgeving vast te leggen. Hoewel er een enorme kloof gaapte tussen blank en zwart, waren er tegelijkertijd regelmatige dagelijkse contacten. Ik noemde al de ‘vriendschappelijke' contacten die vooral ‘upper class' blanken onderhielden met zwarten, maar dat waren lang niet de enige momenten waarop blanken en zwarten elkaar konden ontmoeten.

Op het zuidelijke platteland en in de kleinere steden, waar het merendeel van de bevolking voor de Tweede Wereldoorlog nog woonde, was geen sprake van een strikte woonsegregatie. Blanken en zwarten leefden dicht bij elkaar, kwamen elkaar tegen en kenden elkaar. Jonge kinderen konden nog met elkaar spelen zonder dat dat tot problemen leidde. Blanke winkeliers en ondernemers hadden zwarte klanten en in bedrijven werkten blanken en zwarten door elkaar.

Een situatie waarin mensen elkaar regelmatig treffen kan leiden tot beter onderling begrip, wanneer er tenminste sprake is van open contacten. In het Zuiden was hiervan geen sprake. Blanken en zwarten moesten zich in hun onderlinge contacten houden aan ongeschreven regels, aan een etiquette, die ervoor zorgde dat persoonlijke ontmoetingen vooroordelen niet corrigeerden maar versterkten. Volgens de zuidelijke gedragsregels moesten zwarten in hun contact met blanken altijd in woord en gebaar duidelijk maken dat zij zich ondergeschikt voelden.

Zij hoorden altijd met twee woorden te spreken, zij mochten blanken niet recht in de ogen kijken en moesten altijd pet of hoed afnemen in de nabijheid van een blanke. ‘I want to deal with the nigger this way; he must come to my door, take off his hat, and say yes sir', aldus Eugene Talmadge. 15 Alleen in uitzonderlijke gevallen werden er handen geschud en dan alleen op initiatief van de blanke. Zwarten die een blanke opzochten kwamen nooit door de voordeur, altijd achterom.Tegenspraak en onenigheid waren eenvoudigweg ondenkbaar.

Zoals John Dollard schreef: ‘Negroes must be more than polite, they must be actively obliging and submissive.' 16 Anders gezegd, zwarten werden gedwongen ten opzichte van blanken een gedrag te vertonen dat de vooroordelen die de blanken hadden bevestigde.

Geen recht op succes

Zwarten moesten altijd op hun hoede zijn wanneer ze in de buurt waren van blanken. Vooral wanneer er blanke vrouwen aanwezig waren liepen zij risico's. In blanke ogen had de zwarte man immers geen controle over zijn driftleven en dat maakte iedere blanke vrouw tot potentieel slachtoffer van een zwarte verkrachter. Iedere zwarte man wist dat hij moest voorkomen in een situatie verzeild te raken waarin hij alleen was met een blanke vrouw.

Een oudere zwarte man, die in een raciaal gemengde wijk voor zwarte lezers kranten rondbracht, vertelde aan noordelijke onderzoekers bang te zijn te dicht in de buurt van een blank huis te komen. Wanneer alleen de vrouw thuis was zou dat voor hem gevaar op kunnen leveren. Een andere zwarte man die op straat naar vechtende honden stond te kijken, werd er door een blanke man van beschuldigd naar een blanke vrouw te hebben gekeken. Hem werd te verstaan gegeven dat hij bij een volgende gelegenheid ter plekke zou worden doodgeschoten.

Toen de schrijver Calvin Hernton als klein jongetje op straat speelde met een blank meisje werd hij door zijn grootmoeder naar binnen gesleurd waar hij een enorm pak slaag kreeg. Zij voegde hem daarbij toe: ‘Do you want to git me kilt, git all the colored folks slaughtered?' 17 Dat was het moment waarop hij begreep wat het betekende om een zwarte man te zijn.

Seks was niet het enige taboe waar zwarten zich van bewust moesten zijn. Blanken waren niet alleen bang voor de ‘bad nigger', de misdadiger en de verkrachter, maar ook voor de ‘uppity nigger', de zwarte die brutaal was, die zich boven blanken verheven leek te voelen. Laten merken dat je een goede opleiding hebt genoten, nette kleren dragen, een nieuwe auto kopen en zonder dialect spreken konden al worden opgevat als ‘uppity' gedrag.

Laurence Jones, een blanke onderwijzer, schreef in 1935 dat zwarten zich vaak veiliger voelden in een vervallen huisje dan in een keurig opgeknapte woning. Zwarten met geld brachten dat naar meerdere banken om maar niet op te vallen. Dollard noemt het geval van een zwarte grootgrondbezitter die er zorgvuldig op toezag dat zijn land versnipperd bleef en over meerdere counties verspreid lag om zijn welvaart voor blanken verborgen te houden. Het recht maatschappelijk succesvol te zijn en dat ook nog te tonen werd aan zwarten ontzegd.

Getuigenis afleggen tegen een blanke was een wel zeer ernstige inbreuk op de gedragsregels en kon zeer vergaande consequenties hebben. Dit ondervond Lacy Mitchell, die in 1930, in Thomas County in Georgia, werd doodgeschoten omdat hij wilde getuigen tegen twee blanke mannen die beschuldigd waren van de verkrachting van een zwarte vrouw.

Zwarte butler

Ook blanken hadden rekening te houden met de dwingende gedragsregels van de etiquette. Zwarten moesten worden aangesproken als ‘boy' of ‘girl', vaak ook als ‘nigger', in het gunstigste geval met hun voornaam. Ouderen die men goed gezind was werden ‘aunt' of uncle' genoemd, maar onder geen beding kon een zwarte met meneer of mevrouw worden aangeduid. In een postkantoor in Mississippi was het zelfs gebruikelijk om op brieven waarvan men wist of vermoedde dat ze aan zwarten waren gericht de aanhef ‘Mr' of ‘Mrs' door te strepen.

Normale beleefdheid ten opzichte van zwarten was niet alleen ongebruikelijk, er rustte een zwaar maatschappelijk taboe op. Noorderlingen die niet goed op de hoogte waren van de zuidelijke mores hadden het daar nog wel eens moeilijk mee. John Dollard kreeg al snel te horen dat hij zwarten geen meneer of mevrouw moest noemen. ‘If we should call them ‘Dr' or ‘Mr' or ‘Mrs', they would get the idea that they were somebody and get real cocky', zei een hem goedgezinde blanke.

Dit bracht hem in problemen. Hij was niet gewend om volwassenen op een onbeleefde manier aan te spreken, bovendien was het voor zijn onderzoek belangrijk het vertrouwen van zijn zwarte informanten te hebben wat uiteraard gemakkelijker ging wanneer hij hen met respect behandelde. Toen hij later een feest bezocht in de zwarte gemeenschap en het gerucht ging dat hij kaart had gespeeld met een groep zwarte mannen werden sommige blanken zelfs uitgesproken vijandig. Dollard leerde zich aan te passen, in de nabijheid van blanken noemde hij zwarten bij de voornaam en toen een zwarte man met wie hij vriendschappelijke contacten onderhield hem op straat amicaal op de schouder sloeg, voelde hij zich ernstig in verlegenheid gebracht. I8

Een Noordelijke blanke vrouw die een zwart meisje een ‘sweet young thing' noemde, kreeg te horen dat alleen blanke meisjes zo genoemd konden worden, ze had moeten zeggen ‘that's a right smart nigger gal'. 19 Deze vrouwen ook Dollard werden nog op zachtaardige wijze terechtgewezen. Een blanke geestelijke die arm in arm en in druk gesprek over straat had gelopen met een zwarte man werd mishandeld en de stad uitgejaagd. Illustratief is ook een voorval uit het begin van de carrière van Eugene Talmadge. Een noordelijk echtpaar reisde rond 1920 in het gezelschap van hun zwarte butler door Georgia.

In het plaatsje McRae ging hun auto kapot en terwijl de wagen gerepareerd werd, wandelden de vrouwen de zwarte butler rond in het plaatsje, terwijl ze een appel aten. Deze inbreuk op de plaatselijke gedragsregels veroorzaakte diepe verontwaardiging. Talmadge, die toen een praktijk had als advocaat, hoorde van de situatie terwijl hij in de rechtszaal was. Hij aarzelde geen moment, greep een bijl en rende de rechtszaal uit, gevolgd door een collega die een hamer had gepakt. Schreeuwend ‘I'm gonna git you nigger' verjoegen ze de butler uit McRae. Een woedende blanke menigte dwong inmiddels het blanke echtpaar onmiddellijk het plaatsje te verlaten. 20

Steun voor lynchings

Hoe extreem onrechtvaardig en gewelddadig blanken zwarten ook behandelden, altijd konden zij rekenen op de solidariteit van de blanke gemeenschap. Het meest duidelijk blijkt dit uit het feit dat blanken van hoog tot laag lynchings bleven verdedigen. Het aantal lynchings nam weliswaar fors af en massale bijeenkomsten, zoals de in hoofdstuk 1 beschreven lynching in Paris, Texas, kwamen niet meer voor, maar tot aan de Tweede Wereldoorlog bleven lynchings in de zuidelijke staten normale gebeurtenissen. In bijna alle gevallen ging het om zwarte mannen.

Zij die zich schuldig maakten aan lynchings konden rekenen op de steun van de blanke gemeenschap. Als een blanke zuiderling er al anders over dacht was de kans klein dat hij dat ooit in het openbaar zou uiten. Nooit was er een jury te vinden om medeplichtigen aan lynchings schuldig te verklaren. Meestal was dat ook helemaal niet nodig, omdat er toch geen rechtszaak kwam. In het algemeen konden of wilden gezagsdragers niet optreden tegen lynchings, zoals de sheriff in de roman Trouble in July van Erskine Caldwell, die wanneer hij hoort dat men een zwarte man wil lynchen een bordje aan zijn deur hangt met de mededeling ‘gone fishing' om vervolgens een paar dagen te verdwijnen. Herhaalde pogingen van de National Association for the Advancement of Colored People om lynching tot een federale misdaad te maken liepen iedere keer weer stuk op de filibusters van zuidelijke senatoren. (In de Amerikaanse Senaat is er maar een beperkte tijd beschikbaar voor de behandeling van een wetsontwerp. Door eindeloos lang aan het woord te blijven kunnen senatoren ervoor zorgen dat verdere behandeling van een onwelgevallig wetsontwerp weer voor langere tijd van de agenda verdwijnt, dit heet een filibuster).

Vaak hoefden die zuidelijke senatoren dat wapen overigens niet te gebruiken, de opeenvolgende regeringen hadden er weinig behoefte aan de zuidelijke kiezers en politici van zich te vervreemden. Bescherming van de eerbaarheid van blanke vrouwen was altijd weer de rechtvaardiging voor het zuidelijke standpunt. Senator Cole Blease uit Zuid-Carolina verklaarde toen hem in 1930 naar zijn mening werd gevraagd over lynchings: ‘Whenever the Constitution comes between me and the virtue of the white women of South Carolina, I say to hell with the Constitution.' 21

John Rankin, in de jaren na de Eerste Wereldoorlog Congreslid voor Mississippi noemde een wetsvoorstel tegen lynchings ‘a bill to encourage rape'. En een uitzinnige Theodore Bilbo beet de voorstanders van een in 1938 ingediend wetsvoorstel om van lynchings een federaal misdrijf te maken toe: ‘…upon your garments…will be the blood of the raped and outraged daughters of Dixie.' 22

Er waren uitzonderingen. Gouverneur Harry F. Byrd van Virginia wist in 1928 de General Assembly van zijn staat zover te krijgen een anti-lynch wet aan te nemen. Zakenmensen vreesden voor de reputatie die het Zuiden door de lynchings zou krijgen en stelden voorzichtige pogingen in het werk hun aantal terug te dringen. In 1926 werden in Georgia deelnemers aan een lynching zelfs tot langdurige gevangenis straffen veroordeeld, maar dat was na het lynchen van een blanke man.

Tot aan de jaren vijftig bleven zuiderlingen lynchings goedpraten, altijd met het argument dat de zuiverheid van blanke vrouwen moest worden beschermd. Maar uiteindelijk werden de meeste zwarte mannen niet gelyncht omdat zij een misdaad hadden begaan. Straffen kon uitstekend via de rechtbanken, waar processen van zwarten die een misdaad tegen blanken hadden gepleegd of daarvan beschuldigd werden, vaak meer weg hadden van een vorm van ‘legalised lynching'. Er zijn gevallen bekend waarbij zwarte mannen binnen vierentwintig uur na hun arrestatie al ter dood waren veroordeeld.

Door een schrikbewind moest zwarten duidelijk worden gemaakt wat hun plaats in de samenleving was en dat blanken hen nooit toe zouden staan die plaats te verlaten. Niet de schuld van het slachtoffer was belangrijk, maar het voorbeeld voor de hele zwarte gemeenschap. Een journalist die in 1947 aan een man die bij een lynching aanwezig was geweest vroeg of de gelynchte man inderdaad de dader was geweest van de vermeende misdaad, kreeg te horen: ‘No that was really irrelevant. No particular crime was avenged. The negro population was being warned never to forget that the colored man in the South is still a slave, that between him and the white man there can be no law, no claim to justice.' 23

Hoe moeizaam het Zuiden veranderde blijkt uit de dood van Emmet Till in 1955. Emmet Till was een zwarte jongen uit Chicago, die op bezoek was bij familie in Hamlet, Mississippi. Om indruk te maken op zijn vrienden floot hij naar een blanke vrouw. Drie dagen later werd hij opgepakt door Roy Bryant, de echtgenoot van de vrouw, en diens neef J.W. Millam. Enige dagen later werd zijn mishandelde lichaam gevonden. De blanke jury had vijfenzeventig minuten nodig om Bryant en Millam vrij te spreken. Later zou Millam zijn daad rechtvaardigen tegenover de journalist William Bradford Huie: ‘Well what else could we do? He [Till] was hopeless. I'm no bully; I never hurt a nigger in my life. I like niggers – in their place. I know how to work' em. But I decided it was time a few people got up on notice. As long as I live and can do anything about it, niggers are gonna stay in their place. I zaait I's donna makel aan exempel of Ou, juist zo verbod can know how me and my folks stand.' 24

Noten

 

12 Geciteerd in: Charles R. Wilson, Baptized in blood; the religion of the Lost Cause, 1865-1920 (Athens 1980) 105.

13 Gunnar Myrdal, American dilemma. The negro problem and modern democracy (New York 1944) 613.

14 John Dollard, Caste and class in a southern town (New York 1937) 370.

15 William Anderson, The wild man from sugar creek; the political career of Eugene Talmadge (Baton Rouge 1975) 121.

16 Dollard, Caste and class 185.

17 Calvin Hernton, Seks and racism in America (New York 1980) 23.

18 ibidem 43-44.

19 Dollard, Caste and class 345.

20 Anderson, Wild man 23.

21 A.F. Raper The tragedy of lynching (Chapel Hill 1931)292.

22 Philip A. Klinker en Rogers M. Smith, The unsteady march. The rise and decline of racial equality in America (Chicago en London 1999) 133.

23 New Statesman and Nation 33 (mei 1947) 388. Geciteerd bij: Trudier Harris, Exorcising blackness; historical and literary lynching and burning rituals (Bloomington 1984) 15.

24 Michael Bertrand, Race, rock and Elvis (Urbana en Chicago 2000) 112.

Hardnekkig Wantrouwen. De relatie tussen blank en zwart in de VS door Chris Quispel is gepubliceerd door Amsterdam University Press, 2002 ISBN: 9053565566.
De winkelprijs is € 23,50. Meer informatie op www.aup.nl

Literatuur

Hardnekkig wantrouwen is het enige Nederlandstalige boek over deze problematiek. In een wat verder verleden verschenen van de hand van professor Schulte Nordholt wel Hen volk dat in duisternis wandelt en In de schaduw van een groot licht, maar Quispel biedt een totaaloverzicht met de kennis en inzichten anno 2002.

Origins of the New South (1951) en The Strange Career of Jim Crow (1966) door C. Vann Woodward.

American Crucible: Race and Nation in the Twentieth Century door Gary Gestle.

Parting the Waters; America in the King Years, 1954-1963 en Pillar of Fire: America in the King Years, 1963-65, beide door Taylor Branch.

Bearing the Cross. Martin Luther King and the Southern Christian Leadership Conference door David Garrow.

The Promised Land. The Great Black Migration and How It Changed America door Nicholas Lemann.