Geen Indiaan had een wilder en woester reputatie dan Geronimo, de laatste Apache die zich tegen de blanke overheersing bleef verzetten. Hij had goede redenen om kwaad te zijn, maar uiteindelijk werd ook Geronimo opgesloten in een reservaat.
Door Marko Cortel
Hoewel de Sioux en Cheyenne in de fameuze slag bij Little Bighorn in 1876 het Amerikaanse leger nog hadden verslagen, werden beide Indianenvolkeren na 1880 vrijwel onder voet gelopen. Hun leiders waren uitgeschakeld: Crazy Horse was dood, Sitting Bull zat gevangen in Fort Randall en gaf sensatie-interviews aan kranten. Chief Joseph van de Nez Percé had de strijd opgegeven; zijn volk stierf nu in Oklahoma aan malaria.
Alleen de vier stammen van de Chiricahua Apachen zwierven nog vrij door het zuiden van Arizona en New Mexico. De Chiricahua hadden veel grote leiders gekend, mensen als Cochise, Mangas Coloradas, Delgadito en Victorio. Zij waren nu allen overleden. Er was echter één leider die nog vijf jaar verzet wist te bieden: Geronimo. Hij werd een legende, een boeman voor blanken en een inspiratiebron voor vele Indianen, omdat hij met zijn kleine groepje meer dan vijfduizend U.S. marshalls en drieduizend Mexicaanse soldaten bezighield.
Deze laatste grote Apache werd rond 1823 geboren aan de bron van de Gila rivier, toen nog deel van Mexico, nu in de Amerikaanse staat New Mexico. Zoals elke Apache was Geronimo's geboorteplaats hem heilig. Als hij er kwam, wentelde hij zich over de grond. Opgegroeid als Goyahkla, 'hij die gaapt', kreeg Geronimo zijn latere naam van de Mexicanen die hem vernoemden naar de heilige Jeronimus. Het misschien apocratieve verhaal is dat Geronimo de naam verdiende doordat de soldaten die hij dwars door een regen van kogels met zijn mes bedreigde in wanhoop 'Cuidado! Geronimo!' riepen.
Gewelddadige botsingen
Toen Geronimo nog jong was, leefden de Chiricahua in een gebied dat volgens hun overlevering geschonken was door de god Ussen. Het besloeg zuidoost Arizona, zuidwest New Mexico en het deel van Mexico rond de Sierra Madre. Legerofficieren noemden dit onherbergzame gebied het zwaarste terrein in Noord Amerika. Weinig water, steile berghellingen, cactussen die kleding openhaalden, ratelslangen, vijanden op de loer – met de grootste tegenzin begaven blanken zich in dit gebied. De Apachen daarentegen kenden elke bron, draaiden hun hand niet om voor dagtochten van 120 kilometer, renden langs afgronden waar blanken in zouden vallen, maakten zichzelf onzichtbaar in grasland, vonden voedsel waar een blanke verhongerde en reisden zo licht dat ze nauwelijks een spoor achterlieten.
Vanaf de jaren vijftig kwamen er steeds meer gewelddadige botsingen. In Mexico stond zelfs een premie op dode Indianen. Het keerpunt in Geronimo's leven kwam in Kas-ki-yeh, waar nu het plaatsje Janos ligt, in de Mexicaanse staat Chihuahua. Rond 1850 nodigden de inwoners de Apachen uit te komen handelen. Terwijl de mannen huiden verkochten in het dorp, bleven de vrouwen en kinderen in het kampement achter. Een bende Mexicaanse soldaten die toevallig in de buurt kwam, liet deze buitenkans niet liggen. Ze vermoordden 25 vrouwen en kinderen en namen er vijftig mee als slaaf. Geronimo trof de lichamen aan van zijn vrouw, zijn moeder en drie kinderen. Tot het eind van zijn leven bleef hij vervuld van een intense haat tegen Mexicanen en later blanke Amerikanen.
Kort daarna kreeg Geronimo zijn Kracht: toen hij eenzaam treurde om de dood van zijn geliefden, riep een stem zijn naam vier keer – het heilige getal bij de Apachen. De stem sprak een boodschap: 'Geen geweer kan je ooit doden. Ik zal de kogels van de Mexicaanse geweren nemen, zodat ze alleen maar kruit overhouden. En ik zal je pijlen leiden.' Geronimo geloofde echt dat geen kogel hem kon doden en onverschrokken bewees hij dat keer op keer, hoewel hij regelmatig gewond raakte.
Steeds meer 'White Eyes' trokken nu het land van de Chiricahua's binnen. Aanvankelijk dachten de Apachen nog handel te kunnen drijven met de blanken. Chief Cochise stond zelfs toe dat de Butterfield-postkoets door de Apache Pass reed, een vitale waterbron voor de Indianen. Dat ging goed tot in februari 1861 ene George Bascom, een overmoedige luitenant van het Amerikaanse leger, Cochise beschuldigde van het stelen van vee en het ontvoeren van een kind. De Appacheleider ontkende, maar Bascom gijzelde hem tot het vee en de jongen zouden worden teruggebracht.
Cochise ontsnapte, waarna Bascom zijn vrouw, kinderen, broer en twee neven gevangen nam. Cochise op zijn beurt gijzelde een aantal blanken. Toen onderhandelingen op niets uitliepen, vermoordde en verminkte Cochise zijn gevangenen, waarna de Amerikanen de mannelijke familieleden van Cochise ophingen. Het ging van kwaad tot erger toen Mangas Coloradas, de alom gerespecteerde schoonvader van Cochise en vriend van Geronimo, in 1863 door goudzoekers werd vermoord hoewel hij reed met een witte vlag.
In de oorlog die daarna uitbrak,nam Cochise de leiding, opgejaagd door de wraakzuchtige Geronimo en zijn strijders. Het jaar daarop bezetten de Amerikanen de Apache Pass en bouwden er Fort Bowie, het toekomstige hoofdkwartier voor de campagnes tegen de Chiricahua. De federale overheid probeerde de problemen met de Indianen 'op te lossen' door een systeem van reservaten op te zetten. In 1872 lukte het generaal Oliver Otis Howard om een overeenkomst te sluiten met Cochise, waarin overeengekomen werd dat de Apachen de oorlog zouden beëindigen en dat Cochise zijn eigen land zou krijgen als Chiricahuareservaat. De opzichter daarvan, Tom Jeffords, stond sympathiek tegenover de Indianen: hij was de enige blanke met wie Cochise vriendschap sloot.
Cochise overleed in 1874 en twee jaar later ontsloeg de regering Jeffords, ontevreden over de vrijheid die de Chiricahua kregen. De Indianen moesten naar een nieuw reservaat worden gedeporteerd, een door bureaucraten lukraak gekozen gebied nabij San Carlos. Dat het toebehoorde aan de Western Apache, de eeuwige vijanden van de Chiricahua's, leek hen geen probleem. De nieuwe opzichter was de 24-jarige John Clum, een man die eerlijk en dapper was, maar ook zelfingenomen en aanmatigend. Vanwege zijn pronkerige loopje kreeg hij de bijnaam 'Turkey Gobbler'. Clum wist bijna alle Indianen ervan te overtuigen om naar San Carlos te verhuizen. Alleen Geronimo zag er weinig heil in. Met zevenhonderd getrouwen trok hij zich terug in Skeleton Canyon, van waaruit hij aan beide zijden van de grens strooptochten uitvoerde.
Vrije gevangenen
Clums meerdere, generaal George Crook, een wijze, humane officier, had zich inmiddels gerealiseerd dat de Apachen veel te onafhankelijk waren om en masse geïnterneerd te worden. Hij zocht en vond een compromis: de Apachen moesten koperen ID-plaatjes dragen en dagelijks geteld worden tijdens het uitdelen van de rantsoenen. Voor de rest waren ze vrij om te bivakkeren en jagen waar ze maar wilden. Dat betekende dat ze vrij waren om het reservaat te verlaten. De blanken waren daar niet blij mee: terwijl de Indianen werden geholpen, werden zijn keer op keer geplunderd.
In het voorjaar van 1877 marcheerde Clum naar Ojo Caliente in New Mexico om ook de Warm Springs Apachen, die bevriend waren met de Chiricahua, te dwingen naar San Carlos te verhuizen. Al sinds eeuwen beschouwden de Warm Springs Apachen Ojo Caliente als een heilige plaats. De V-vormige kloof die het water had geschuurd, maakte het tot een natuurlijk fort. Eromheen was fruit, noten en wild in overvloed. Geen wonder dat ze weinig animo hadden om te vertrekken.
Toen Clum hoorde dat Geronimo in het gebied was, stuurde hij een boodschapper met een verzoek om te praten. Intussen stelde hij tachtig man op in een hinderlaag. Geronimo arriveerde te paard, met een gevolg van honderd Chiricahua. Na het uitten van de gebruikelijke beledigingen en dreigementen, stormden op Clums signaal de soldaten tevoorschijn en werd Geronimo in de boeien geslagen. Als pronkstuk in een triomfoptocht werd hij in een wagen naar San Carlos gevoerd. Hij bleef twee maanden in de boeien. Clum was van plan Geronimo op te hangen, maar daarvoor gaven de autoriteiten in Tucson geen toestemming. Woedend nam Clum ontslag, waarna zijn opvolger Geronimo vrijliet. De daarop volgende drie jaar betrad en verliet Geronimo het reservaat zoals het hem uitkwam.
Sierra Madre
Toen rond 1880 het aantal blanken in het gebied nog verder toenam, trokken Geronimo en zijn bende zich terug in de Sierra Madre. Tussen de kliffen en grotten achtte hij zich onkwetsbaar, bovendien was dit terrein waar de berggeesten huisden, die genezing en bescherming boden. Vastbesloten om Geronimo en zijn groep te vernietigen, ondernam generaal Crook in 1883 de grootste campagne ooit tegen de Apachen. Met meer dan driehonderd man trok hij de Sierra Madre in.
Op dat moment bevond Geronimo zich in het uiterste oosten, bij Chihuahua. Tijdens het avondeten liet hij plotseling zijn mes vallen. Zijn Kracht had gesproken: 'Mannen', zei Geronimo, 'ons volk, dat we in het basiskamp achterlieten, is nu in handen van Amerikaanse soldaten. Wat zullen we doen?' Geronimo's groep haastte zich terug naar het kamp, waar ze vanaf de richels inderdaad Crook zagen met zijn gevangenen. Maar Crooks verovering van de versterkte bergpost verlamde de Apachen: hoewel de Indianen in de meerderheid waren, durfden ze niets te ondernemen. Geronimo en andere leiders accepteerden het voorstel met Crook om zich te melden in San Carlos, maar daarvoor kregen ze ruim de tijd. Geronimo kwam pas negen maanden later, toen de winter inviel.
Crooks bergoffensief betekende een keerpunt in de oorlog met de Indianen. De meeste Apachen waren gedemoraliseerd en verzetten zich niet meer. Met enkele andere groepen streek Geronimo onder het wakend oog van luitenant Britton Davis neer aan Turkey Creek in het White Mountain reservaat. Er leek zowaar veel goodwill te zijn aan beide kanten. De regering had besloten dat de Chiricahua boeren mochten worden en de meeste Apachen waagden een poging. Maar in de praktijk viel het niet mee om van een volk van zwervers en nomaden boeren te maken.
De spanningen in Turkey Creek liepen op. De regering had twee Apachegebruiken verboden: het brouwen en drinken van tiswin en het slaan van vrouwen. In mei 1885 explodeerde de situatie. Enkele chiefs werden dronken en daagden Davis uit hen in het cachot te zetten. Geronimo was ter ore gekomen dat zijn aanwezigheid olie op het vuur gooide en dat Davis hem daarom wilde ophangen. Hij vertrok met 145 volgelingen.
Uit neten komen luizen
De kranten kopten over wreedheden door Geronimo's groep: 'Geronimo and His Band of Murderous Braves still at Large'; 'Blood of Innocent Victims Crying to Heaven for Vengeance.' Op hun weg naar Mexico hadden de Apachen zeventien blanken gedood en verminkt. De verhalen werden aangedikt en het gerucht ging dat Geronimo baby's omhoog gooide en met zijn mes opving. 'Wredere figuren bestaan er niet," schreef een journalist over Geronimo. "Zijn neus is zwaar en groot, het voorhoofd laag en gerimpeld, de kin vol en sterk, de ogen zijn als twee stukjes zwart lavaglas waarachter licht gloeit. De mond is het meest opmerkelijk – een scherpe, rechte dunlippige snee, lang en zonder verzachtende golven.'
In die laatste jaren doodde Geronimo boeren en settlers voornamelijk omdat hij munitie, voedsel en paarden nodig had, en dit de gemakkelijkste manier was om het te krijgen. Maar de Chiricahua raakten uitgeput van het leven 'op de vlucht'. Chief Nana, 80 jaar en deels verlamd, gaf het op en keerde terug naar het reservaat. In maart gaf ook Geronimo zich over. Hij spuide al zijn grieven tegen Crook. 'Ik denk dat ik een goed mens ben', vertelde hij Crook, 'maar in de kranten wordt ik als slecht afgeschilderd. Het is slecht om dat van mij te zeggen. Ik doe niemand zonder reden kwaad…Er is een god die op ons neerkijkt. We zijn allemaal kinderen van één god. God luistert naar mij. De zon, het duister, de wind, allemaal luisteren ze naar wat wij nu zeggen.'
Crook bleef onbewogen. 'Je moet zelf beslissen of je op het oorlogspad wilt blijven of dat je je onvoorwaardelijk overgeeft. Als je weer vertrekt, blijf ik je volgen en vermoord ik de laatste Chiricahua, al duurt het vijftig jaar.' De volgende ochtend schudden beiden in mildere stemming elkaar de hand. Geronimo zei: 'Doe met me wat u wilt. Ik geef me over. Eens vloog ik als de wind. Nu geef ik me over en dat is alles.'
Laatste keer
Maar het was niet alles. Crook zette koers richting Fort Bowie. Een luitenant zou later volgen met de nog steeds bewapende Apachen. 's Avonds vertelde een bootlegger die indianen whisky verkocht, dat Geronimo zou worden opgehangen zodra hij de grens overstak.
Geronimo vluchtte opnieuw. Uitgeput en gefrustreerd door zijn inspanningen en vol kritiek op Washington, nam Crook ontslag. Hij werd vervangen door Nelson 'bearcoat' Miles, een eerzuchtige generaal met presidentiële aspiraties. Hij had zijn sporen verdiend in de strijd tegen de Sioux en de Nez Percé. Maar na vijf maanden had Miles nog steeds geen succes geboekt.
Voor de Indianen was de grootste straf dat ze hun familie niet konden ontmoeten. Toen ze eind augustus 1886 de wens daartoe uitspraken, hoorden ze van een luitenant, Charles Gatewood, dat al hun familie was gedeporteerd naar Florida. Verbijsterd accepteerde Geronimo op 4 september een ontmoeting met Miles in Skeleton Canyon. 'Dit is de vierde keer dat ik mij overgeef, en ik denk dat het de laatste keer is', zei hij.
Geronimo deed dat in de overtuiging dat hij herenigd zou worden met zijn familie, dat zijn zonden hem werden vergeven en dat de Chiricahua zich in Arizona mochten vestigen. Maar Miles had gelogen. De meesten Chiricahua zouden hun geboortegrond nooit terugzien. Allen, ook vrouwen en kinderen, bleven dertig jaar als krijgsgevangenen in Florida en Alabama, waar een groot aantal van hen het vochtige klimaat niet overleefde. Pas in 1913 werd er ruimte voor de Chiricahua gemaakt in het Mescalero reservaat in zuid New Mexico.
Ongevaarlijke bezigheden
Geronimo en Miles hadden elkaar nog een keer ontmoet, op de Omaha Exposition in 1898, waar Geronimo tentoongesteld werd. Trillend van woede eiste de krijger dat Miles verantwoording nam voor zijn leugen. in Skeleton Canyon. Geronimo smeekte: 'Ik ben nu twaalf jaar weg uit Arizona. De eikels en pijnappels, de kwartel en de wilde kalkoen, de reuzencactus en de pelo verdes – ze missen me. Ze vragen zich af waar ik ben gebleven. Ze willen dat ik terugkom.' 'Een hele mooie gedachte, Geronimo', antwoordde Miles. 'Heel poëtisch, maar de mannen en vrouwen in Arizona missen je niet…de eikels en pijnappels, de kwartel en wilde kalkoen, de reuzencactus en de pelo verdebomen – ze zullen zich zonder jou moeten redden.'
In 1894 werd Geronimo van Florida overgebracht naar Fort Sill in Oklahoma, waar hij zich beperkte tot ongevaarlijke bezigheden als het verkopen van ansichtkaarten van zichzelf in zijn gloriedagen. Nog later werd hij een curiositeit, een herinnering aan voorgoed verdwenen romantiek. In 1905 reed hij mee in het inhuldigingsdéfilé van president Theodore Roosevelt. Bij hem bepleitte Geronimo zijn terugkeer naar Arizona, zonder succes.
Geronimo's angst dat zijn volk zou uitsterven, was terecht. Destijds waren er meer dan 1.200 Chiricahua. Tegen de tijd dat ze werden vrijgelaten waren er nog 265 over. Volgens zijn naasten speet het Geronimo dat hij zich aan Miles had overgegeven en dat hij niet tot aan de laatste man het had uitgevochten in de Sierra Madre.
Op een winternacht in 1909 viel Geronimo, toen 85 jaar oud, van zijn paard. Hij lag tot de volgende ochtend in een greppel en stierf een paar dagen later aan een longontsteking. Op zijn sterfbed somde Geronimo de namen op van zijn krijgers. Hij werd begraven op het Apache kerkhof van Fort Sill, temidden van 300 Chiricahua.