Historisch: plaats 7
Thomas Jefferson beschouwde zijn presidentschap bepaald niet als het hoogtepunt in zijn leven. Op zijn grafsteen komt het niet voor als noemenswaardige prestatie: hij hechtte meer belang aan het schrijven van de Onafhankelijkheidsverklaring en van het Statute of Virginia for Religious Freedom, en ook het oprichten van de University of Virginia vond hij belangrijker. Daarmee deed Jefferson zichzelf onrecht.
Hij geldt als een van de grote presidenten van Amerika, al was het alleen maar omdat onder zijn bewind het oppervlak van het land verdubbelde. Dat zou al voldoende zijn geweest voor de geschiedenisboeken, maar Jefferson maakte ook van de rest van zijn eerste termijn een ondubbelzinnig succes. Dat de tweede termijn minder glorieus verliep, en Jefferson met een zucht van verlichting Washington verliet, was van minder belang.
Cruciale verkiezingen
Thomas Jefferson had zijn sporen al verdiend door in 1776 op 33-jarige leeftijd de eerste versie van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring te schrijven. Toen hij in 1801 als president werd geïnstalleerd, had hij een lange carrière achter de rug als Afgevaardigde, Gouverneur van Virginia, diplomaat, Secretary of State onder George Washington en vice-president van John Adams. Daarnaast deed hij zich gelden als jurist, herenboer , filosoof, schrijver, architect, wetenschapper en uitvinder. Hij was een ware renaissance man.
De verkiezingen van 1800 die Jefferson aan de overwinning hielpen, waren cruciaal in de Amerikaanse geschiedenis. Ze toonden aan een wereld die dat allesbehalve vanzelfsprekend vond, dat in de nieuwe Verenigde Staten de macht op vreedzame wijze naar de oppositie kon overgaan. En Jefferson wás de oppositie, in de loop der jaren had hij geleidelijk aan afstand genomen van de andere Founding Fathers.
Jefferson geloofde dat de Verenigde Staten een op landbouw gebaseerde samenleving moesten blijven met een zo decentraal mogelijk beleid. Zijn grote tegenstrever was Alexander Hamilton, de minister van Financiën onder Washington, die meende dat een federaal financieel stelsel een voorwaarde was voor een sterk en onafhankelijk land. Dat daarbij een staatsschuld werd opgedaan, was niet belangrijk. Jefferson dacht daar heel anders over niets en verdacht Hamilton (met Washington als onwetende, volgens Jefferson ietwat naïeve medespeler) ervan een aristocratisch getint regime te willen vestigen, naar Engels voorbeeld. Jefferson haatte de Engelsen en kon niet waarderen dat de regeringen van Washington en John Adams de oren meer liet hangen naar Engeland dan naar zijn geliefde Frankrijk – wat gegeven de omstandigheden wel zo verstandig was. Naarmate de oppositie tegen deze centralisten zich aanscherpte, aangevoerd door Jeffersons soulmate Madison, werden de machthebbers afgeschilderd als de Federalisten. De mensen rondom Jefferson kregen de aanduiding Democratic-Republicans. Niemand was erop uit, maar daar was het: het partijsysteem in de Verenigde Staten.
Moord, roof, verkrachting en overspel
Hoewel Jefferson zich in de late jaren negentig op de vlakte hield over zijn eigen ambities, werd hij geleidelijk aan in de positie gedrukt waarin hij beschikbaar was als president. Hij had felle campagne gevoerd tegen Jay’s Treaty, dat in 1794 met Engeland was gesloten, met inderdaad voor de Amerikanen ongunstige voorwaarden. Jefferson was bang dat de Amerikanen door hun voormalige koloniale overheersers alsnog bij de neus genomen zouden worden. Nu had hij gelijk dat de strijd nog niet volledig voorbij was – dat bleek wel in de oorlog van 1812 – maar Jefferson omschreef de Federalisten als ‘een Anglicaanse monarchistische aristocratische partij… met de vastbesloten doelstelling om ons vast te leggen op de inhoud van de Britse regeringsstijl, zoals ze dat ook al hadden gedaan met de vorm ervan.’ Wat overdreven, mag je wel stellen.
In 1796 bleek dat Jefferson, zonder zich kandidaat te stellen maar drie stemmen minder had gehaald dan John Adams. Onder het toen geldende systeem werd hij vice-president, wat Jefferson zag als een rustig baantje, ‘eervol en gemakkelijk’, zeker vergeleken met de topbaan die wat hem betrof alleen maar ‘splendid misery’ opleverde. Ouvertures van Adams om samen te werken liepen stuk op Jeffersons wantrouwen tegen Federalisten en zijn zorg dat Adams aanstuurde op oorlog met de Fransen. De aanname van de Alien and Sedition Acts in 1798, die de vrijheid van meningsuiting aan banden legde, overtuigde Jefferson ervan dat de Federalisten geen respect hadden voor de Bill of Rights.
Na een tijdje trok Thomas Jefferson zich terug op zijn geliefde Monticello, maar naarmate de verkiezingen van 1800 naderden, kwamen er opstandiger geluiden uit Virginia. James Madison, die altijd als klankbord van Jefferson had gefungeerd, joeg dit op slimme wijze aan. Duidelijk was dat Jefferson de oppositiekandidaat was. Het was in die tijd nog ongebruikelijk dat expliciet te verkondigen en campagne voeren was al helemaal niet aan de orde, maar iedereen wist wat er gaande was. Dat is niet zo verwonderlijk, want de campagne was allesbehalve beschaafd. Zo vervolgden de Federalisten hun opponenten, althans de hoofdredacteuren, met de verfoeide Sedition Act. Zelf konden ze ongestraft Jefferson als goddeloos laten beschrijven, en waarschuwden ze dat als hij zou worden gekozen, ‘moord, roof, verkrachting, overspel en incest zullen openlijk worden aangeprezen en gepraktiseerd.’ Smerige campagnes zijn niet van vandaag of gisteren.
Terugdringen van de overheid
Toen de electorale stemmen waren geteld, bleek Jefferson Adams te hebben verslagen. Alleen deed het curieuze feit zich voor dat Jefferson en de Newyorkse antifederalist Aaron Burr een gelijk aantal stemmen behaalden, omdat de kiesmannen volgens de Grondwet twee namen moesten opschreven: voor president èn vice-president. Hoewel duidelijk was wat de kiezers hadden bedoeld, weigerde Burr zich terug te trekken en viel de keuze toe aan het Huis van Afgevaardigden. Daar probeerden de Federalisten Jefferson te laten beloven dat hij politieke benoemingen niet ongedaan zou maken (John Adams had een groot aantal rechters benoemd na zijn nederlaag). Hoewel Jefferson weigerde zich te laten vastpinnen, koos het Congres toch voor hem, bang als ze waren voor de opportunistische Burr. Als gevolg van deze situatie werd in 1804 het Twaalfde Amendement aangenomen, waardoor kiesmannen nu gescheiden stemmen over president en vice-president.
Tot zijn inauguratie was Jeffersons politieke boodschap voornamelijk negatief geweest. Hij was een tegenstander van de Federalistische versie van de staatsmacht en van een energieke nationale overheid. Hij zag die vooral als een ondermijning van de bedoelingen van de Amerikaanse Revolutie. In Jeffersons visie ging de hele Amerikaanse revolutie om ‘puur republikanisme’, waarmee hij doelde op het terugdringen van de omvang en macht van de federale overheid. Zijn grote angst was dat de VS op een dag geregeerd zou worden door dictators in plaats van door het volk.
Inaugurele rede
Jeffersons inaugurele rede was een van de toppers in die categorie. De nieuwe president benadrukte het recht op vrije meningsuiting en wat hij zag als de basis van de Amerikaanse samenleving: ‘Gelijke en precieze gerechtigheid voor eenieder, uit welke staat ze ook komen of welke politieke of geloofsovertuigingen ze ook hebben; vrede, handel en oprechte vriendschap met alle naties – maar geen allesomvattende banden.’ En, de belangrijkste boodschap in het gepolariseerd klimaat van die dagen: ‘Maar niet ieder verschil van mening is een verschil in principes. We hebben verschillende namen gegeven aan mensen met dezelfde principes. We zijn allemaal republikeinen – we zijn allemaal federalisten.’ Hiermee leek Jefferson de strijdbijl te begraven en de voorgaande tien jaar van animositeit, het verdedigen van partijconflict als een morele strijd tussen de krachten van goed en kwaad, te verwerpen. Het zou een misinterpretatie blijken van zijn bedoelingen.
Van zijn twee voorgangers had Jefferson geleerd dat het patriarchale model van Adams minder goed werkte dan het militaire model van Washington. Jefferson zwoer de uniformen en mooie kleren af die Washington wel mooi vond en reed niet per koets door de hoofdstad maar op zijn eigen paard. Hij bleek een goed organisator, zodanig dat hij als een spin in het web zat en tóch ’s middags na één uur kon gaan paardrijden. Zijn regering moest geruisloos, onzichtbaar en collegiaal zijn. Zaken deed hij met ministers apart, liever niet in kabinetsberaad. Alles werd schriftelijk afgewerkt.
In de jaren negentig had Jefferson zich mateloos geërgerd aan de staatsschuld. Die stond in 1801 op 112 miljoen dollar, vooral omdat Hamilton indertijd de schulden van de verschillende staten als federale schuld had overgenomen. Door zijn nadruk op sanering van de overheidsfinanciën , kon Jefferson de macht van de federale overheid verminderen, en hij heeft in zijn anti-overheidsinstelling meer van Ronald Reagan dan van de presidenten die hem al held hebben ingelijfd: Roosevelt, Kennedy en andere progressieve Democraten. Volgens Jefferson was het Huis van Afgevaardigden de belangrijkste macht en hij keek naar Frankrijk als overzeese partner. De Federalisten wilden juist een sterke uitvoerende en juridische macht en zagen Engeland als voorbeeld.
Verdubbeling omvang Verenigde Staten
Gedurende de hele eerste termijn en deel van de tweede voerden de VS een kleinschalige oorlog in de Middellandse Zee tegen de piraten die opereerden vanuit Algiers. Maar Jeffersons bezuinigingen lieten een daadkrachtig optreden niet toe, hoewel hij er in slaagde de doorgang naar de Middellandse Zee voor de Amerikanen te beveiligen.
Jefferson profiteerde in zijn eerste termijn van een bloeiende economie, mede te danken aan de vrede in Europa. Zijn trouwe gezel James Madison bleef gedurende de hele presidentsperiode Secretary of State en de kundige Albert Gallatin werd de minister van Financiën. Dank zij de laatste kon Jefferson de nationale schuld wegwerken ondanks de dure aankoop van Louisiana.
Die aankoop van de Louisiana Territory vond plaats in 1803. Voor vijftien miljoen dollar kochten de VS een enorm gebied tussen de Mississippi en de Rocky Mountains: het omvatte geheel of gedeeltelijk de staten Louisiana, Arkansas, Missouri, Iowa, Minnesota, North en South Dakota, Nebraska, Kansas, Oklahoma, Texas, New Mexico, Colorado, Wyoming en Montana. De Franse keizer Napoleon zat om geld verlegen en toen Jefferson polste of hij niet New Orleans wilde verkopen, bood hij tot ieders verbazing ineens het hele gebied aan. Jefferson accepteerde zonder dralen, voordat Napoleon van mening kon veranderen, ook al twijfelde hij aan de grondwettelijkheid van de aankoop. In één klap verdubbelde Jefferson zo de omvang van de Verenigde Staten. Strategisch gezien zag hij dat de VS alleen als sterke eenheid konden overleven als het grootste deel van het continent beheerst zou worden. De Louisiana Purchase mag gelden als een van de grote visionaire daden in de Amerikaanse geschiedenis. Dat de koop constitutioneel omstreden was, deerde Jefferson niet, en dat hij zich juist gedroeg als een van almachtige monarchen die hij zo verafschuwde, nog minder. ‘Mensen die grote veranderingen accepteren’, zo legde hij later uit, ‘moeten ook zichzelf in de waagschaal stellen bij grote gelegenheden.’ En, voegde hij toe, ‘ons land verliezen door een overdreven precieze toepassing van geschreven wetten, staat gelijk met het verlies van die wetten zelf…’ Een nogal rekkelijke houding van iemand die meende dat een president alleen bevoegdheden had die in de grondwet waren vastgelegd. Dat Jefferson de kans greep toen hij zich voordeed, was op zich niet verrassend: hij was altijd al gefascineerd door het westen, het onbekende deel van zijn continent. In 1803 had hij al de Lewis & Clark-expeditie uitgerust om de grenzen van het continent te gaan verkennen – zonder te weten dat het ook daadwerkelijk Amerikaanse terrein zou worden.
Gezien zijn wantrouwen is het niet verwonderlijk dat Jefferson weinig moest hebben van federale rechters. Hij zag hen als een motor van centralisering en consolidering van de federale overheid. Geen wonder ook dat hij niet overweg kon met John Marshall, de opperrechter die meer dan wie dan ook verantwoordelijk is voor de belangrijke rol van het Supreme Court. In 1803 legde het Supreme Court in Marbury vs. Madison het principe vast van judicial review (dat wetten door het Court op het grondwettelijkheid bekeken konden worden) en verwierf het Hof zich het recht om geheel onafhankelijk de Grondwet te interpreteren. De gevolgen daarvan zijn tot op de dag van vandaag te merken. Jefferson was er niet blij mee.
Ongelukkige tweede termijn
De campagne van 1804 kwam nooit echt op gang. De Federalisten waren zo goed als dood, zeker nadat ze in diskrediet waren gebracht door activisten die New England wilden afscheiden om een New England Confederacy op te zetten. Jefferson werd met ruime meerderheid herkozen.
Maar de tweede termijn was geen gelukkige. Ging tot 1804 vrijwel alles van een leien dakje, daarna ging alles mis. De belangrijkste reden was in Europa te vinden. Zolang Engeland en Frankrijk (tijdelijk) vrede kenden, tussen 1800 en 1803, had de Amerikaanse handel gebloeid. Dat stelde Jefferson in staat het begrotingstekort weg te werken en ook nog eens belastingen te verlagen. Het heroplaaien van het conflict in 1803 leidde niet alleen tot de Louisiana Purchase maar ook tot een marineblokkade in de Atlantische Oceaan en het Caribisch gebied. Dat had meteen zijn invloed op de Amerikaanse economie.
Op aanraden van Madison probeerde Jefferson in 1807 via de Embargo Act om alle Amerikaanse havens te sluiten voor buitenlandse handel. Het was tamelijk absurd te denken dat hij daarmee het beleid van Frankrijk en Engeland kon beïnvloeden, maar het paste in Jeffersons voorkeur om afstand te nemen tot het corrupte oude Europa. Het resultaat was een economische crisis, terwijl het Jefferson ook dwong tot juist die ingrijpende overheidsmaatregelen die hij eigenlijk haatte. Engeland en Frankrijk waren niet onder de indruk, en een van Jeffersons laatste daden als president was het terugnemen van de wet. En dan was er de Burr-affaire. De ex-vice-president, die in 1804 bij een duel Alexander Hamilton had gedood, zou leider zijn van een samenzwering om een deel van het zuidwesten af te scheiden en daar een nieuwe staat op te zetten. Wat ervan waar is, blijft tot op de dag van vandaag onduidelijk, maar Jefferson was wat al te enthousiast om Burr veroordeeld te krijgen. Marshall tikte hem de vingers.
Na de aanneming van de embargowet kondigde Jefferson aan dat hij het precedent van Washington zou volgen en zich niet herkiesbaar stelde voor een derde termijn. Hij liet de regering over aan Madison en Gallatin; Jeffersons afzijdigheid in een periode van crisis leidde tot vergelijkingen met zijn niet al te heldhaftig gedrag als gouverneur van Virginia, toen hij voor de Engelsen moest vluchten. Het tamelijk ongelukkige einde van zijn presidentschap verklaart waarom Jefferson het op zijn grafsteen niet vermeld wilde zien.
Hoge waardering
Na de inauguratie van zijn vriend James Madison in 1809 vertrok Jefferson richting Monticello, waar hij moest vaststellen dat de nationale schuld misschien wel was verdwenen, maar niet zijn eigen problemen. Uit geldnood verkocht hij in 1815, nadat de Engelsen de Capitol in brand hadden gestoken, voor 23.950 dollar zijn bibliotheek van 6500 boeken aan de Verenigde Staten – de basis voor de Library of Congress. Jefferson besteedde het grootste deel van zijn tijd aan het schrijven van brieven, onder meer met eertijdse vriend en politieke vijand John Adams. Beide Founding Fathers genoten van deze correspondentie en gebruikten die om hun eigen rol in de geschiedenis vast te leggen. In Charlottesville stichtte Jefferson de University of Virginia. Hij ontwierp niet alleen het curriculum maar ook de gebouwen. Op 4 juli 1826, op dag af vijftig jaar na de Onafhankelijkheidsverklaring, overleed Jefferson in Monticello. John Adams stierf later die dag.
Historici plaatsen Jefferson hoog op de lijst van presidenten, in de top vijf, vooral door zijn eerste termijn en zijn algehele reputatie. Daarin zijn de laatste jaren echter wel wat gaten geschoten, vooral vanwege Jeffersons hypocriete houding tegenover slavernij en zijn vermeende onverschilligheid voor het bloedvergieten in de Franse Revolutie. Hier lijkt echter vooral sprake van een afrekening met hedendaagse criteria. Verstandiger lijkt het Jefferson in zijn tijd te zien en dan moet worden vastgesteld dat hij een van de grote presidenten was, en een groot Amerikaan.