1961-1963
Historische waardering: plaats 11
Door Frans Verhagen
Toen John F. Kennedy op 20 januari 1961 zijn inaugurele rede hield, maakte hij in Amerikanen iets los dat ze de hele jaren vijftig niet hadden gekend: het gevoel dat er iets nieuws was begonnen, dat een tijdperk was afgesloten. De 43-jarige Kennedy markeerde een generatiebreuk, na de zestiger Dwight Eisenhower (1953-1961). Kennedy’s toespraak was van hoge kwaliteit, met onvergetelijke uitspraken als “de toorts is overgegeven aan een nieuwe generatie Amerikanen …” en `Ask not what your country can do for you – aks what you can do for your country”. Ze vielen in vruchtbare aarde. Hier stond de vleesgeworden nieuwe tijd. De naoorlogse periode was eindelijk afgelopen.
Het gevoel was oprecht, de werkelijkheid zou tegenvallen. Spannend zouden de jaren zestig zeker zijn, maar niet met het soort nieuwheid waar de gemiddelde Amerikaan op zat te wachten. President Kennedy leidde het land een periode binnen waarin het lang sluimerende rassenconflict zijn culminatie zou vinden, waarin de VS gevangen zouden raken in een overzees conflict dat niet viel te winnen, en waarin de combinatie van binnenlandse en buitenlandse problemen zouden leiden tot rellen, opstanden, halfbakken revolutionaire en reactionaire bewegingen en moorden op publieke officials – met de jonge president zelf als meest prominent slachtoffer.
Het nieuwe dat Kennedy bracht was, zeker in retrospect, ook maar betrekkelijk. Hij was de verwende zoon van een rijke beurshandelaar met bedenkelijke leefgewoonten, een man die via zijn zonen per se wilde afrekenen met zijn status als buitenstaander. Niets minder dan het presidentschap voor één van hen was de doelstelling. Nadat zijn oudste zoon Joe in de oorlog was gesneuveld viel de last op John. Die was in 1947 afgevaardigde geworden voor zijn thuisstaat Massachusetts en in 1952 won hij de senaatszetel. In 1956 speelde Kennedy vergeefs mee in het spel om de nominatie voor het Democratische vice-presidentschap maar in 1960 ontfutselde hij de hoofdprijs aan meer ervaren en belangrijker Democraten als Hubert Humphrey en Lyndon Johnson.
Omstreden uitslag
De verkiezingen van 1960, waarin Kennedy Richard Nixon versloeg met het kleinste verschil van de eeuw, blijven als omstreden in de boeken staan. Dat Illinois met 8800 stemmen verschil (op 4,8 miljoen) naar Kennedy ging (hoewel Nixon in 93 van de 102 kies districten had gewonnen), was te danken aan burgemeester Richard Daley, een ouderwetse partijbaas die kon beschikken over de stembussen in Chicago – waar de opkomst in Cook County enorm was. En de winst in Texas, hoewel groter met 45.000 stemmen (op 2,4 miljoen), was mede te danken aan Lyndon Johnson, de senator van Texas die Kennedy’s running mate was (en vanwege zijn eigen overwinning in 1947 met een stuk of vijftig stemmen de bijnaam Landslide Lyndon droeg). Hele kerkhoven trokken ter stembus. Nixon dacht erover de zaak op te spelen, maar bedacht zich, deels uit hoge overwegingen van staatsmanschap, deels omdat de Republikeinse praktijken ook niet helemaal fris waren.
Dat Kennedy zover was gekomen tegen de meest ervaren politicus van zijn tijd (Nixon was acht jaar vice-president geweest) was een klein wonder. De televisiedebatten tussen beide heren hebben in de loop der jaren mythische proporties aangenomen, niet vanwege het debat, maar vooral vanwege de rol van het nieuwe medium televisie. Nixon was ziek geweest, moe, slecht geschminkt en oogde ongemakkelijk. Kennedy was vlot, knap en mediageniek. Televisiekijkers vonden dat Kennedy had gewonnen, radioluisteraars gaven Nixon de overwinning. Of het beslissend was, weet niemand, maar knap was het wel dat de katholieke uitdager (in een land dat groot wantrouwen koesterde tegen dat geloof) wist te winnen van een politicus op de top van zijn kunnen.
Ongedisciplineerd
Kennedy’s ietwat omstreden entree in het hoogste ambt was een teken van de dingen die zouden gaan komen. De president hechte weinig waarde aan de statuur van zijn ambt en het valt te betogen dat Kennedy’s ongedisciplineerde, roekeloze gedrag de opmaat heeft gevormd voor de excessen van een aantal van zijn opvolgers. In de loop der jaren zijn Kennedy’s affaires met een groot aantal vrouwen (in het geval van Marilyn Monroe gedeeld met zijn broer Bobby) uitgebreid gedocumenteerd. De man deed precies waar hij zin in had. Ernstiger was dat hij (en Bobby) sterke banden onderhielden met een aantal maffioso, of stromannen van de maffia zoals Frank Sinatra. De president sliep jarenlang, in het Witte Huis, met een liefje van Sam Giancana, een maffiabaas uit Chicago die net als zijn maten enige terugbetaling verlangde voor deze en andere diensten. Pas toen J. Edgar Hoover, de baas van de FBI, die al een vuistdik dossier bezat over Kennedy’s affaires – te beginnen met diens verhouding met Inga Arvad, in de jaren veertig, die werd verdacht van nazi-relaties – de president waarschuwde dat de kans op afpersing wat al te groot werd, kwam Kennedy tot zijn zinnen, en maakte een eind aan de maffiabanden.
Whiz kids
Op beleidsmatig terrein ging Kennedy voortvarend te werk. In zijn kabinet haalde hij een hele generatie jonge ambitieuze en hardwerkende academici en zakenlui naar Washington. Robert McNamara, de president van Ford, kwam op Defensie, waar hij als een van de whiz kids modern management invoerde. McNamara was ook de vader van de “flexible response” strategie van nucleaire escalatie, die de “massive retaliation” van Eisenhower verving. Dean Rusk deed Buitenlandse Zaken en slaagde er in 1963 onder meer om de belangrijke Test Ban Treaty af te sluiten. Eén van Kennedy’s grote fouten was het benoemen van zijn broer Robert tot minister van Justitie. Mensen op deze post zitten altijd in een tweeslachtige positie: enerzijds zijn ze de juridisch adviseur van de president, anderzijds moeten ze de rechtshandhaving garanderen, ook als die in de buurt van hun baas komt. Door Robert daar te zetten, garandeerde Kennedy dat een aantal schandalen zou worden toegedekt. Het leidde tot klachten van nepotisme, en hoewel Robert formeel de corrupte vakbeweging en de georganiseerde misdaad flink aanviel, stonden de Kennedy’s zelf te dicht bij de laatste groep om de aanval echt serieus te maken.
De jonge president haalde intussen ook de bezem door het stoffige Witte Huis en versterkte de glamourfunctie van het presidentschap, dat onder de bejaarde Dwight Eisenhower en zijn duffe Mammie wat hadden geleden. Hij werd daarbij geholpen door zijn echtgenote Jacqueline, die al snel de harten van de natie wist te stelen, ook al kon ze het rokkenjagend hart van haar man niet voor zichzelf garanderen. Met zijn tweeën symboliseerden ze de volwassen geworden, zelfstandige en ietwat cocky natie. Kennedy was razend populair tijdens zijn presidentschap. Dit was mede te danken aan zijn charme, zijn stijl en zijn gevoel voor humor. Wie de nieuwsconferenties van Kennedy heeft gezien, weet precies wat die kwaliteiten betekenden.
Sterke woorden
Beleidsmatig verrichte Kennedy geen wonderen. Hij onderhield marginale relaties met het congres en veel van zijn plannen voor wetgeving werden of afgeschoten, of alleen dan zij de hulp van Lyndon Johnson door Huis en Senaat gestuurd. De grootste binnenlandse problemen van Amerika, rassenscheiding en armoede, werden door hem pas laat als zodanig onderkend. De burgerrechtenbeweging werd in eerste instantie eerder als lastig dan als gerechtvaardigd ervaren. Bij zijn dood was Kennedy niet veel verder gekomen dan sterke woorden, de wetgeving die echt wat deed, kon pas onder Lyndon Johnson worden doorgevoerd – mede dank zij de mythe dat Kennedy die wetgeving had gewenst en het een eerbetoon aan de gevallen president was om ze te realiseren (wat Johnson onrecht aandoet).
Buitenlands werd Kennedy snel getest en het resultaat viel de wereld niet mee. Hij trapte met open ogen in de val die de vorige regering had opgezet in Cuba, mede omdat hij zelf was behept met een rijkeluis-afkeer voor het regime daar en een typisch Amerikaans gevoel van achtertuin-regulering. De val was een door de CIA georganiseerde invasie van het eiland, op 17 april 1961, waarbij de suggestie was gewekt dat de VS massaal zouden helpen als het verzet te groot zou worden. In plaats daarvan werden ze na drie dagen in de steek gelaten. Ook de volksopstand waar op gerekend was, bleef uit. De Bay of Pigs, zoals het incident sindsdien heet, liep uit op een totaal fiasco. Door middel van de Alliance for Peace zette Kennedy in de zomer van dat jaar de banden met Latijns Amerika op een ander spoor.
Kwetsbaar
De Russische leider Khrushchev, een man die graag pokerde op het wereldtoneel, ontleende aan deze rampenoperatie wellicht de indruk dat Kennedy kwetsbaar was en beetgenomen kon worden. In de zomer van 1961 leidde de bouw van de Berlijnse Muur tot de Berlijn Crisis. Kennedy maakte duidelijk dat hij bereid was ten oorlog te trekken om West Berlijn vrij te houden. Maar de muur bleef, ook al hield Kennedy in 1963 er vlak bij zijn beroemde “Ich bin ein Berliner” speech.
In de herfst van 1962 zou de plaatsing van Russische middenlange afstandsraketten op Cuba Kennedy’s finest hour inleiden. De Cuba Crisis, die volgde op de ontdekking van die raketten, of in elk geval de voorbereidingen voor de plaatsing ervan, bracht de wereld tot op het randje van een nucleaire oorlog. Maar het toonde ook een Kennedy die vastberaden en bedachtzaam meepokerde en weigerde zich op sleeptouw te laten nemen door schietgrage generaals en knieënknikkende politici. Kennedy loste het conflict magistraal op.
Op andere terreinen was hij minder zeker van zijn zaak. Zo lijkt Kennedy in Zuid-Oost Azië niet helemaal geweten te hebben waar hij mee bezig was en waar dat toe zou kunnen leiden. Onder zijn presidentschap begon de betrokkenheid in Vietnam, het aantal adviseurs steeg van een paar honderd tot ruim 16.000, en in november 1963, vlak voor zijn dood, verleende Kennedy stilzwijgende steun voor de coup waarbij president Diem werd vermoord. Hoewel de vrienden van de president later altijd hebben verkondigd dat hij van plan was die soldaten na de verkiezingen van 1964 terug te zullen trekken, blijft dat onbewezen en lijkt het moeilijk te passen in de dynamiek die deze interventie ondertussen al had gekregen.
Amerikaanse held
Nadat John F. Kennedy tijdens een bezoek aan Dallas, Texas, op 22 november 1963 werd vermoord, hebben hagiografen van de Kennedy-familie en oprecht bedroefde medewerkers zijn prestaties en de belofte van zijn presidentschap de hemel ingeschreven. Lange tijd nam de jonge dode president een prominente plaats in in het pantheon van Amerikaanse helden, naast Lincoln, Washington en Roosevelt. Het viel te verwachten dat hij daar op een gegeven moment uit zou verdwijnen, eenvoudigweg door het verloop van tijd. Maar dat JFK met zo”n plof eruit zou vallen, was in de jaren zestig en zeventig moeilijk te voorzien. Toch was er altijd redelijke overeenstemming over de matige prestaties van de president. Geen baanbrekende wetgeving, geen gevoel voor de rassen- en armoedeproblemen, een paar buitenlandse successen en een paar faliekante mislukkingen. Het was vooral de belofte die Kennedy nog steeds inhield, die maakte dat men zijn werkelijke daden overdreef. Uiteindelijk zijn het echter de onthullingen over zijn totale gebrek aan moraliteit, zijn roekeloze seksuele gedrag en zijn dubieuze contacten, zijn leugens over zijn gezondheid en de mogelijke gevolgen van medicijngebruik voor zijn stabiliteit, en de algehele sfeer van decadentie en kwajongens-gedoe rondom “Camelot” (zoals het presidentschap was gedoopt, naar het mythische kasteel van de ridders van de Ronde Tafel), die ervoor gezorgd hebben dat het beeld van Kennedy behoorlijk is afgebladderd. In de presidentenparade van historici stond Kennedy lange tijd als bovengemiddeld te boek. Geleidelijk aan is hij aan het zakken, terwijl Harry Truman en Dwight Eisenhower, zijn veelbeschimpte voorgangers, steeds hoger klimmen in de waardering van historici.
De moord op Kennedy is nooit opgelost en zal tot in lengte van jaren leiden tot samenzweringstheorieën. De officiële dader, Lee Harvey Oswald, is een te onwaarschijnlijk figuur, en zijn motieven te onduidelijk, om ooit klaarheid te kunnen krijgen in wat nu precies de reden is voor de aanslag. Cubanen? Russen? Amerikanen? Maffioso? Allemaal hadden ze redenen te over om JFK kwijt te willen. Dat in het rijtje de maffia een prominente plaats inneemt zal voor altijd een smet blijven werpen op een man die een grote belofte inhield maar daar uiteindelijk weinig van kon waarmaken.