Vice-president John Adams lag voor de hand als opvolger van George Washington. Adams had een belangrijke rol gespeeld in de opbouw van de Verenigde Staten, hij was ambassadeur geweest en had de ondankbare taak van vice-president vervuld. Bovendien kwam Adams uit New England in een door Virginia gedomineerd politiek bestel. John Adams was een moedig en integer man, warm en intelligent, maar ook pompeus en licht ontvlambaar: hij had ruzie met zowat elke tijdgenoot.
Als vice-president had Adams de scheiding der geesten zien voltrekken tussen de Federalisten, de mensen die een sterke federale overheid wensten, en de Republikeinen van Thomas Jefferson, die meer vertrouwen hadden in lokale democratie. Jefferson was in 1796 geen kandidaat, maar hij bleek wel Adams’ belangrijkste tegenstrever in de eerste echte campagne. Onder Washington had iedereen zich nog ingehouden, maar nu konden pamflettisten zich uitleven: volgens Republikeinen was Adams een despoot, die eigenlijk een monarchie wilde en het volk wantrouwde, terwijl de Federalisten Jefferson beschreven als een gevaarlijke demagoog, een vriend van de Franse Revolutie. Nu had Adams inderdaad weinig vertrouwen in de massa’s maar hij wilde niet de regering beperken tot een rijke elite, zoals Alexander Hamilton, de meest invloedrijke Federalist. President Washington gaf duidelijk de voorkeur aan Adams en waarschijnlijk besliste dat de verkiezingen – waaraan overigens een zeer beperkt aantal Amerikanen deelnamen. Maar het was kantje boord: Adams haalde 71 kiesmannen tegen Jefferson 68.
De grondwet, die met partijtegenstellingen geen rekening had gehouden, schreef voor Jefferson nu vice-president werd, een bizarre situatie gezien beider tegenstellingen. Toch leek een goede samenwerking niet onmogelijk, gezien hun vriendschap in het verleden. Ook deelden beide Founding Fathers de afkeer van de tweespalt zaaiende Hamilton. Maar Jefferson was niet iemand voor de tweede viool. Hij concludeerde dat het ambt van vice-president weinig voorstelde en hij liet Adams zijn eigen boontjes doppen.
Als president was deze denker en diplomaat een stuk minder succesvol dan in zijn eerdere rollen. Zijn eerste fout was dat Adams de regering van Washington aanhield, terwille van de continuïteit. Aangezien daarin vooral volgelingen zaten van Alexander Hamilton werd die de werkelijke leider van de Federalisten.
In zijn inaugurale rede beloofde Adams het beleid van Washington voort te zetten, maar daarmee scherpte hij de tegenstellingen alleen maar aan. Voor de Federalisten was hij te coulant voor Jefferson, voor Jefferson was hij gewoon te Federalistisch. Het had allemaal desastreus kunnen uitpakken als degenen die uit waren op een oorlog met Frankrijk, zoals Hamilton en zijn vrienden, hun zin hadden gekregen. Gelukkig onderkende Adams het gevaar van Amerikaanse betrokkenheid bij de Europese conflicten. Maar de president kon er niet omheen dat de oorlog tussen Frankrijk en Engeland grote problemen schiep. Op zee werd de Amerikaanse neutraliteit niet gerespecteerd en binnenlands leidde de Francofiele houding van Jefferson en zijn vrienden tot grote tegenstellingen met de meer op Engeland gerichte Federalisten.
De Fransen provoceerden: ze daagden de Amerikanen uit en brachten door staaltjes van lompe diplomatie beide landen op het randje van oorlog. Adams riep een soort van oorlogstoestand uit en gaf opdracht de marine te versterken en koopvaardijschepen te bewapenen. Zijn pogingen om vrede te stichten pakte averechts uit toen drie gezanten in Frankrijk niet werden ontvangen tenzij ze een flink bedrag neerlegden. De Amerikanen voelde zich beledigd en de oorlogsdruk nam toe. Jefferson meende echter dat Adams overdreef en eiste inzage in de diplomatieke correspondentie. Dat weigerde Adams, met een beroep op zijn ‘executive privilege’. Hij schiep daarmee het precedent dat later nog herhaaldelijk terug zou komen: in hoeverre heeft de president vrijheid van handelen? Om de gemoederen te sussen overlegde Adams de papieren uiteindelijk wel, maar omschreef hij de betrokken Fransen als X, Y en Z waarmee dit incident de geschiedenis inging als de ‘XYZ Affair’.
Zolang er oorlog dreigde, was de nogal afstandelijke Adams razend populair; Jeffersons Republikeinen deden er wijselijk het zwijgen toe. Maar Adams wilde zich niet laten meeslepen: hij wist dat het land niet klaar was voor een oorlog. De president was in zoverre succesvol dat zijn maatregelen het moment van beslissen uitstelden: voorlopig bleef de neutraliteit gehandhaafd. Binnenlands liepen de spanningen echter hoog op, vooral door de draconische Alien and Sedition Acts die was bedoeld om buitenlandse agenten te dwarsbomen, maar die ook goed werkte om binnenlandse critici de mond te snoeren. Zo belandde de luidruchtige Republikeinse afgevaardigde Matthew Lyon in het gevang omdat hij had geschreven dat John Adams een ‘ongelimiteerde dorst [had] naar ridicule pompeusheid, belachelijke hoogmoed en zelfzuchtige schraapzucht.’ Het was deze bedreiging van de vrijheid die Jefferson en zijn trouwe vriend James Madison de energie gaf om de oppositie aan te jagen.
De combinatie van de Republikeinse martelaarsrol en de begrotingstekorten als gevolg van de oorlogsuitgaven deden Adams positie geen goed. Zijn populariteit beklijfde niet toen de quasi-oorlog werd afgeblazen. Napoleon had weinig interesse in een oorlog nadat hij het Franse apparaat onder controle had gekregen. Daarop stuurde Adams een nieuwe vredesmissie naar Frankrijk, tot grote woede van Hamilton en zijn oorlogszuchtige vrienden, die inmiddels plannen hadden gemaakt om Louisiana en Florida binnen te vallen en misschien zelfs Zuid Amerika te ‘bevrijden’ – een eerste oprisping van de Amerikaanse geldingsdrang die de negentiende eeuw zou beheersen.
Omdat Adams inmiddels de Hamilton-getrouwen uit zijn kabinet had gegooid, kreeg hij ook alle kritiek van de Federalisten over zich heen. De interne verdeeldheid binnen het Federalistische kamp beloofde natuurlijk niet veel goeds voor de verkiezingen van 1800. Inmiddels was Jefferson de onomstreden leider van de oppositie en had de stemming in het land zich gekeerd tegen de Federalisten. De grote vraag was nu of een vredige wisseling van de macht mogelijk was – bepaald geen zekerheid aan het einde van de achttiende eeuw.
De campagne was hard en zelfs volgens moderne normen onacceptabel op de persoon. Jefferson werd beschreven als goddeloos en als hij zou worden gekozen dan zouden ‘moord, roof, verkrachting, overspel en incest openlijk worden aangeprezen en gepraktizeerd.’ Seksschandalen speelden ook toen al een rol en Jefferson kreeg van alles te verduren: onthullingen over een ‘ongepaste relatie’ met de vrouw van zijn buurman en artikelen over kinderen bij Sally Hemmings, een van zijn slaven. De Republikeinen beschreven president Adams als een gek en de Federalisten als monarchisten, geldverspillers, Anglofielen, oorlogsmakers en gevangenen van het grootkapitaal.
Toen de electorale stemmen waren geteld, bleek Jefferson Adams te hebben verslagen. Daarmee kwam een einde aan de politieke carrière van John Adams, hoewel die nog een onverkwikkelijk staartje kreeg toen Adams in de nadagen van zijn presidentschap een hele zooi politieke benoemingen deed.
Na Jeffersons inauguratie ging Adams met pensioen in zijn geliefde Quincy, in Massachusetts. Na Jeffersons presidentschap legden beide Founding Fathers hun ruzie bij en begonnen een interessante briefwisseling. Adams stierf op 4 juli 1826, vijftig jaar na de Onafhankelijkheid en een paar uur na Jefferson. De tweede president had nog net meegemaakt hoe zijn zoon, John Quincy Adams, in 1824 het presidentschap veroverde. En hij had voor altijd de norm gezet dat opvolgers van populaire twee-termijnpresidenten weinig kans hebben op succes. Al Gore had gewaarschuwd kunnen zijn.