James Madison

 

 

Met trillende handen, een nauwelijks hoorbare stem en lijkbleek las James Madison op 4 maart 1809 zijn inaugurele rede voor. De man met een reputatie als briljant jurist en de voornaamste schrijver van de grondwet, was geen echte politicus. Hij had er geen lol in. Op het inauguratiebal die avond liet de nieuwe president weten dat hij eigenlijk liever thuis in bed zou liggen. Gelukkig dacht zijn achttien jaar jongere vrouw Dolly, een aantrekkelijke en sociaal goed ingevoerde dame, daar anders over. Dolly amuseerde zich prima op het bal en zette daarmee de toon: zij zou de eerste First Lady worden waarvan de Amerikanen alles wilden weten. Haar saaie echtgenoot profiteerde van Dolly’s populariteit.

James Madison was zonder problemen gekozen. President Jefferson (1801-1809) had zijn trouwe assistent en minister van Buitenlandse Zaken aangewezen als opvolger. De oppositie van de totaal gedemoraliseerde en verdeelde Federalisten had na acht jaar Jefferson geen schijn van kans. Toch hadden Jefferson en zijn Secretary of State wel wat populariteit verloren door hun poging een embargo te leggen op de import van Europese goederen. Dat was een onzinnige, want totaal ineffectieve poging om Engeland en Frankrijk te straffen voor het lastigvallen van Amerikaanse schepen. Het beleid mislukte jammerlijk en Jefferson was zo vriendelijk om het embargo voor Madisons aantreden op te heffen (zie ook Jefferson).

Haviken

Het probleem bleef echter bestaan en ook Madison had geen oplossing: Franse én Engelse schepen bleven de Amerikanen lastig vallen. Toen de Fransen beloofden de neutraliteit van de Verenigde Staten te respecteren, leek het slechts een kwestie van tijd voor de oorlog met Engeland zou uitbreken. Madison probeerde dat zo lang mogelijk uit te stellen, maar hij stond onder grote druk van de haviken in het Congres. Jonge en ambitieuze politici, zoals Henry Clay en John Calhoun, zagen wel brood in een oorlog. Dat paste mooi in hun plannen om stukken van de Engelse en Spaanse kolonies in te pikken. De wat bedachtzamere Madison was echter bang voor de hoge kosten van een oorlog en de onvermijdelijke versterking van staat en leger die er het gevolg van zouden zijn. Jefferson en zijn volgelingen waren voorstanders van een beperkte overheid en vreesden een staand leger. Bovendien was het land verdeeld: in het noordoosten, dat dreef op de handel met Engeland, was er weinig animo voor een oorlog.

Kous op de kop

Madison aarzelde waarna het Congres het initiatief overnam en een deal afdwong: Madison zou officieel om oorlog vragen in ruil waarvoor de haviken hem zouden steunen bij zijn herverkiezing. Met relatief kleine meerderheden stemden Huis en Senaat voor een oorlogsverklaring. Gelukkig voor Madison was de steun onder de bevolking een stuk groter: men zag een oorlog tegen Engeland als een kans om af te rekenen met de ex-kolonialisten.

Tweeënhalf jaar duurde ‘Madisons oorlog’ en niemand werd er veel gelukkiger van. De Amerikaanse nationalisten kregen de kous op de kop: in directe confrontaties in 1812 en 1813 ging het Amerikaanse leger jammerlijk af. Madison en zijn generaals leken incompetent. Daar stond tegenover dat de Engelsen evenmin vaste voet aan de grond kregen. Ze beperkten zich tot aanvallen op kustgebieden. Soms boekten ze daarmee een kortstondig succes, zoals in augustus 1814, toen ze onder meer Washington DC veroverden en de openbare gebouwen in brand staken.

Madison sloeg op de vlucht en een van de weinige dingen die Dolly kon redden was het beroemde portret van George Washington, dat tegenwoordig op het ééndollarbiljet staat. Een paar dagen later liepen de Engelsen vast bij Baltimore. Op het slagveld kwam daar het Amerikaanse volkslied tot stand. Francis Scott Key, een jurist uit Washington die door de Engelsen gevangen was genomen, tuurde door de ochtendmist of de vlag van het fort nog wapperde en schreef later die dag ‘The Star Sprangled Banner’. Een paar jaar later werd het op muziek gezet. Het lied werd het symbool van de nipte overwinning – en Amerikaans volkslied.

Laatste overwinning

De vrede van Gent in december 1814 maakte een einde aan de oorlog. Uit onvrede met de gang van zaken had New England, dat toch al moeite had met de dominantie van Jefferson en zijn Republicans, gedreigd zich af te scheiden van de rest van het land (dat hadden ze ook al eerder gedaan). Vooral na de aanval op Washington en de beschamende vlucht van de president zagen ze hun kans schoon om een oude droom te realiseren: zich losmaken van het meer pro-Franse Zuiden. Maar ze hadden pech en de Verenigde Staten geluk: net toen hun afgevaardigden in Washington arriveerden met een pakket onrealistisch eisen werd de vrede bekend. De opluchting was algemeen en het hele onafhankelijkheidsstreven leek opeens bijzonder onpatriotisch.

Ook slecht getimed maar goed voor het gevoel van saamhorigheid was de overwinning op de Engelsen die generaal Andrew Jackson in januari 1815 in New Orleans behaald. Het nieuws reisde niet erg snel en twee weken na de ondertekening van de vrede van Gent, hakte Jackson op superieure manier de Engelse elitetroepen in de pan, daarmee zijn eigen politieke carrière startend. Op zich had de oorlog weinig opgeleverd, maar door deze overwinning kregen de Amerikanen het onterechte gevoel dat ze hem eigenlijk hadden gewonnen. Het patriottisme en de nationale gevoelens die de oorlog teweeg had gebracht, waren goed voor het zelfbewustzijn van de prille natie.

Economische boom

Hoewel Madison tijdens zijn tweede termijn kon stralen in de glorie van de ‘overwinning’ in ‘zijn’ oorlog, zouden de gevolgen ervan nog lang voelbaar blijven. Ineens werd de markt overspoeld met goedkope goederen die Engeland jarenlang niet had kunnen afzetten. Gelukkig voor de Amerikanen mislukten de oogsten in Europa, zodat ze ook zelf wat hadden te exporteren, terwijl ook de binnenlandse productie onder het embargo behoorlijk was gegroeid.

Het gevolg waren een economische boom en financiële speculaties en financiering met geleend geld. Madison had in 1811 de bij zijn partij onpopulaire centrale bank van de Verenigde Staten ter ziele laten gaan en ontbeerde daardoor de middelen om de geldvoorrraad ietwat te sturen. In 1816 was hij echter gedwongen een Second Bank of the United States in te stellen. Veel hielp het niet. Integendeel, toen de economie in elkaar donderde, had de bank wel erg veel haast met het terughalen van geleend geld, wat de crisis verdiepte. Ook weigerde de bank harde munt van goud en zilver te verstrekken aan kleine banken, die daardoor over de kop gingen en hun klanten meesleurden. De nationale bank kreeg de schuld van de crisis en een blijvende haat tegen een centrale bank zou de politiek de hele eeuw verzieken – pas in 1913 werd de Federal Reserve opzet.

Respect

In 1816 was de macht van de Jeffersonian Republicans onomstreden. De oppositie vertoonde weinig tekenen van leven, zeker na de afscheidingsactie van de Federalisten in New England. De macht lag bij de Republikeinen in het Huis van Afgevaardigden, die bepaalden dat Madisons Secretary of State, James Monroe, de volgende president moest worden.

Madison ging de geschiedenis in als de briljante opsteller en verdediger van de Grondwet, en als een matig president. Als persoonlijkheid had de kleine president geen sterke uitstraling en hij kon de politiek van zijn tijd niet domineren. Hij riep respect op maar weinig enthousiasme.