1789-1797
Historische waardering: plaats 2
Vader des Vaderlands
George Washington was de ideale eerste president, zoveel stond wel vast voor de opstellers van de Amerikaanse grondwet. Maar veel verder waren de Founding Fathers niet gekomen. De omschrijving van de functie was minimaal: de uitvoerend macht berust bij een president. Maar wat betekende uitvoerende macht? Hoe moest de functie worden ingevuld? De praktijk moest de antwoorden leveren.
Liever had Washington zich teruggetrokken op zijn landgoed Mount Vernon, maar hij was zich ervan bewust dat hij de enige was die de broze eenheid van de dertien staten vorm kon geven. Zo stond op 30 april 1789 een zenuwachtige Washington op het balkon van Federal Hall, in New York, om de eed af te leggen. Een grootse voorstelling was het niet: Washington sloeg de ogen neer en mompelde zich onverstaanbaar door zijn toespraak. Het Amerikaanse experiment was onzeker, zei Washington, maar de vraag of het ‘republikeinse model van regering’ kon slagen, lag in handen van het Amerikaanse volk.
En in Washingtons handen. Zoals de historicus Gary Wills opmerkte: voor Amerikanen was Washington er eerder dan de natie. Hij stond daar als symbool van een nieuw land dat zichzelf nog lang niet als eenheid zag. Washington wist hoe zwak de Verenigde Staten waren: een op landbouw voor de lokale markt gebaseerde economie met vier miljoen mensen, waarvan 700.000 slaven, en een hoop vijandige Indianen. Een republikeins bewind in een wereld waar koningen de dienst uitmaakten.
Alles wat de nieuwe president deed of niet deed zou een precedent opleveren. Zijn uitgangspunt daarvoor waren de ‘ware principes’ van de VS en aangezien Washington een formele, afstandelijke man was, betekende dat vooral vaste regels en respect voor het ambt. Hij stond op formaliteiten en ceremonie. Zo liet hij zich rondrijden in een door zes witte paarden getrokken roomkleurige koets, voorzien van vergulde nimfen en engelen en zijn eigen wapen. Maar hij weigerde hoogdravende aanspreektitels zoals het door Adams voorgestelde ‘His Highness, the President of the United States and Protector of Their Liberties’. Washington koos uiteindelijk voor het eenvoudige ‘de president van de Verenigde Staten’ en ‘Mr. President’.
Washington hoopte dat zijn regering de harmonie kon bewaren die de Amerikaanse leiders tijdens de revolutie kenden. Maar hij wist wel beter. Het was geen toeval dat hij zijn kabinet zo samenstelde dat er altijd twee ministers aan de ene en twee aan de andere kant van een vraagstuk stonden. Zo kon Washington beslissen. Maar Thomas Jefferson en Alexander Hamilton hadden heel andere ideeën over de ontwikkeling van de Verenigde Staten. Jefferson kwam uit een landbouwstaat. Hij vertrouwde de burger en zijn hart lag bij kleine boeren en lokale democratie. Hij verafschuwde grote steden, hun economie en hun corrumperende invloed op de burgers.
Hamilton was een immigrant van lage komaf, zonder loyaliteiten aan staten of economische groepen. Als self made man zag hij ongekende mogelijkheden voor economische groei, vooral als een klasse van rijke handelaars en financiers daar leiding aan gaf en kon beschikken over instituten als een Nationale Schuld en een Nationale Bank. Alle gepraat over republikeinse waarden en moraal was mooi en deugdzaam maar niet meer dan retoriek. Hamilton meende dat de kunst van het regeren bestond in het aanwenden van de natuurlijke, egoïstische impulsen van burgers voor het algemeen goed.
Deze twee visies leken onverenigbaar, maar als ruim tweehonderd jaar Amerikaanse geschiedenis iets laten zien dan is het dat Amerikanen nog steeds proberen ze te combineren. Als president zou Jefferson zelf al aspecten van Hamiltons wereldbeeld combineren met zijn eigen visie. Voorlopig bewaarde de altijd pragmatische Washington de eenheid. Zolang als het mogelijk was liet hij beide giganten samen hun werk doen. Zo zette Jefferson de Amerikaanse diplomatieke dienst op en stroomlijnde Hamilton ’s lands financiën.
In zijn eerste termijn boekte Washington behoorlijk wat successen. Hij manoeuvreerde voorzichtig, tastte de grenzen van de Grondwet af. Over de politieke macht ging Washington geen strijd aan: hij accepteerde het primaat van het Huis van Afgevaardigden, de enige politici die direct en regelmatig door de bevolking werden gekozen. Het Congres initieerde en maakte wetten, de president voerde ze uit. Op binnenlands terrein althans, want de buitenlandse politiek werd al snel het domein van de president. De Senaat mocht achteraf verdragen goedkeuren. Uit respect daagde het Congres Washington niet uit over zijn benoemingen en zo ontstond het gebruik dat een president in principe zijn eigen mensen mag vragen om een regering te vormen.
Washington verafschuwde politieke partijen, maar kon hun ontstaan niet verhinderen. Washington voelde zich meer verbonden met Hamilton, zijn voormalig aide de camp. Thomas Jefferson was achterdochtig genoeg om overal hele en halve monarchisten en Engelsgezinden te zien, die misbruik maakten van Washingtons naïviteit om het land in hun greep te krijgen. De Franse Revolutie en de daarop volgende oorlog tussen Engeland en Frankrijk scherpte de tegenstellingen aan. Jefferson was een Francofiel en een Engelandhater, terwijl Hamilton aansluiting zocht bij Engelse tradities en zich evenmin als Washington en John Adams iets goeds kon voorstellen van een volksopstand. De breuklijnen werden steeds scherper: in 1793 vertrok Jefferson uit het kabinet, in 1795 Hamilton.
Eigenlijk had George Washington het bij één termijn willen houden. Iedereen was het er echter over eens dat een tweede termijn nodig was om het instituut van het presidentschap goed en stabiel te vestigen. Washington liet zich overhalen. In 1792 werd hij herkozen, opnieuw met algemene stemmen. Zijn belangrijkste doelstelling was Amerika buiten de Europese conflicten houden. Hij wilde rust en meende dat de broze eenheid van het land geen oorlog kon verdragen. Om dit te onderstrepen, vaardigde Washington in 1793 een Proclamation of Neutrality uit. Ook stuurde hij opperrechter John Jay naar Engeland om de relatie met de voormalige koloniale bazen te verbeteren. Jay kwam terug met een verdrag waarin Engeland vrijwel geen concessies deed en dat kwam mede omdat Jay’s instructies door de altijd intrigerende Hamilton waren doorgespeeld aan de Engelsen. Jefferson en zijn aanhangers waren ziedend. Jay’s Treaty werd als vernederend ervaren, als een Engelse pesterij. Dat was het ook en het verdrag werd een enorme twistappel. Toch was een van de bijeffecten ervan dat het onvermijdelijk conflict met Engeland tot 1812 werd uitgesteld, toen de VS het veel beter konden hebben. De strijd over het verdrag haalde Jefferson weer helemaal terug in de actieve politiek. Samen met Madison begon hij de oppositie te organiseren.
Het neerslaan van de Whiskey Rebellion in 1794 bewees voor Jefferson opnieuw dat de federale overheid zijn macht probeerde uit te breiden. Hamiltons belasting op whiskey drukte zwaar op de boeren in het Westen, waar de drank niet alleen een belangrijke bron van inkomsten was maar vooral een efficiënte manier om graan te verwerken en te verhandelen. De boeren kwamen pompt in opstand en weigerden te betalen. Washington zag hierin een gevaar voor de eenheid en stuurde de federale troepen naar West Pennsylvania, onder leiding van Hamilton zelf. Gevochten werd er uiteindelijk niet, maar het versterkte het wantrouwen tegen Hamilton.
Zoals Washington had voorzien, verdampte de lof voor de president zodra er serieuze problemen ontstonden. Zo werd Washington tijdens zijn tweede termijn in de steeds partijdiger wordende kranten vaak gepest met zijn ‘koninklijke gewoonten’. Dat stoorde de man die alles behalve monarchistische ambities had. Het versterkte zijn gevoel dat hij zijn presidentschap moest afronden met een nette overdracht van de macht, dat was immers een belangrijk onderdeel van een ‘republikeinse regering’. In zijn afscheidsrede riep Washington zijn landgenoten op om een ‘unie van harten en geesten’ te vormen, overdreven partijstrijd en regionale tegenstellingen te vermijden en geen lange termijn allianties te sluiten met Europese grootmachten.
Washington liet een presidentschap na dat aanmerkelijk meer inhoud had dan het onbeschreven blad dat hij aantrof. Hij was inderdaad de juiste man die steeds de juiste keuze maakte: het ambt werd niet te pompeus maar wel machtig, een combinatie van koning, premier, partijleider en burgervader. Maar het allerbelangrijkste was George Washington zelf. Hij kleurde door zijn optreden als president het ambt in en zette een voorbeeld dat nog steeds geldt.