George H.W. Bush

1989-1993

Beoordeling historici: plaats 23

Zoals alle vice-presidenten had George Bush grote moeite zich los te maken van zijn voormalige baas. Aanvankelijk leek hem dat op te breken in de verkiezingsstrijd tegen Democraat Michael Dukakis, maar uiteindelijk droogde Bush hem af in een van de meest onfrisse campagnes van de twintigste eeuw. Het was helemaal niet in de stijl van Bush, een nette man zonder veel ideologische bagage maar vooral bezield van een aristocratisch noblesse oblige idee. Maar het leverde hem het presidentschap op.

Bush was nauwelijks geïnteresseerd in binnenlandse politiek, maar in de naweeën van de Reagan-jaren leek dat minder relevant. De economie deed het goed, alleen liepen de begrotingstekorten behoorlijk uit de hand. In de zomer van 1990 kwam Bush met Congres tot een vergelijk: hij zou belastingen verhogen en het Congres zou de uitgaven verlagen. Geen onredelijke deal, maar het probleem voor Bush was dat hij de verkiezingen mede had gewonnen op basis van een one-liner tijdens de Republikeinse Conventie: ‘Read my lips: no new taxes’. Zijn draai werd door de Republikeinse achterban als verraad beschouwd en werd Bush nooit vergeven.

Buitenlandse politiek ging Bush beter af. Toen in Berlijn de muur viel en kanselier Kohl de kans zag om Duitsland te herenigen, was het Bush die de onrust die daardoor ontstond, diplomatiek begeleidde. Uiteindelijk was het Bush die de overwinning in de koude oorlog, want zo werd de val van de muur geïnterpreteerd, op zijn conto kon schrijven.

Even leek zich alle actie in Europa af te gaan spelen, maar op 1 augustus 1990 bezette Irak buurstaat Koeweit, een westerse bondgenoot. De Iraakse actie was het gevolg van diplomatiek geklungel en de overmoed van het land was misschien het gevolg van de steun die Irak tien jaar lang had gekregen bij het lastig vallen van Amerika’s vijand Iran, maar de reactie van het westen was duidelijk: dit optreden kon niet getolereerd worden. Gesteund door met name de Britse premier Margaret Tatcher, dacht Bush er ook zo over.
Op bewonderenswaardige wijze smeedde Bush een coalitie van westerse en Arabische landen die Irak uiteindelijk een ultimatum stelde: als eind januari 1991 Koeweit niet was ontruimd, zou de coalitie de aanval openen. Irak speelde het spel blufpoker tot het bittere eind en Bush slaagde erin de coalitie bijeen te houden tot de aanval daadwerkelijk werd geopend. Toen werd tot ieders verrassing binnen tien dagen het primaire doel bereikt. Koeweit was bevrijd, maar Bush en zijn adviseurs besloten niet verder Irak in te trekken om Sadam Hussein de genadeslag te geven. De wijsheid van dat besluit was sterk omstreden, maar het zorgde ervoor dat de oorlog maar tien dagen duurde. Bush kreeg alle lof die hij verdiend en stond op ongekende hoogtes in de opiniepeilingen.

Het zou niet beklijven. Uiteindelijk was het binnenlandse politiek die Bush de das om deed. Zijn belastingverhogingen werden hem nagedragen en toen het land in 1992 een lichte recessie doormaakte kreeg hij daarvoor de volle laag. Het was echter minder de recessie dan Bush’ gebrek aan inlevingsvermogen in economische problemen die zijn populariteit deden kelderen. President Bush verkondigde dat er niets aan de hand was, maar dat viel niet goed in bijvoorbeeld Californië, waar de afname van defensieorders tot serieuze problemen had geleid.

Daar bleek al iets van in de voorverkiezingen in 1992, toen Bush moeite had ruim te winnen. Toen de Republikeinse conventie uitloop op een feest van de intolerantie, aangevoerd door christelijke dominees en rechtse scherpslijpers, werd het contrast met de jonge Bill Clinton wel erg groot.