Franklin Pierce

1853-1857

Historische waardering: plaats 39

Zwakke Democraat

Volgens Alexis de Tocqueville, de befaamde negentiende-eeuwse analist, trok de politiek in Amerika vooral middelmatig volk aan. Wie echt ambitieus was en talent had, stortte zich immers in het zakenleven. Franklin Pierce was het levende bewijs van die stelling. Als kleine stadsjurist zag hij meer toekomst in de politiek, eerst als Afgevaardigde in New Hampshire, daarna in het Huis van Afgevaardigden en de Senaat in Washington. In 1842 was hij teruggegaan naar New Hampshire, vooral omdat zijn ziekelijke vrouw Washington haatte. In de hoofdstad had Pierce een reputatie verworven als een aimabel persoon, zonder veel lef of energie. Wel genoot hij een reputatie als spreker.

Toen de Democratische Partij in 1852 na 48 stemmingen nog geen kandidaat met een tweederde meerderheid had gevonden, kwam Pierce uit de hoge hoed. De brave man was voor iedereen acceptabel: uit het Noorden maar met voor het Zuiden veilige ideeën over slavernij. Omdat geen Zuiderling Generaal Scott van de Whigs vertrouwde, kon Pierce de verkiezingen gemakkelijk winnen.

Nog voordat hij was ingehuldigd bepaalde een familiedrama het presidentschap van Franklin Pierce: twee maanden voor de inauguratie verongelukte voor de ogen van zijn ouders hun enig overgebleven kind. Pierce zag het als een slecht voorteken, een straf voor zijn ambities, terwijl zijn vrouw in een depressie zonk waar ze nooit meer uit kwam. Het Witte Huis onder de Pierces was een sombere bedoening. Het Washingtonse establishment verwachtte weinig van Pierce. Toch begon hij niet slecht: de president hield zijn inaugurele toespraak zonder aantekeningen en aangezien hij een goed spreker was, maakte hij indruk. Hij richtte zich een paar keer tot zijn voorganger Fillmore en hij werd geregeld toegejuicht. Een van de luisteraars, senator Everett, liet zich oprecht verbaasd ontvallen: ‘By G-, he’s up to the mark!’

Besluiteloos

Pierce probeerde een sterk kabinet samen te stellen, maar veel van zijn kandidaten lieten het afweten. Zo werd de radicale zuiderling William Marcy uiteindelijk minister van Buitenlandse Zaken en benoemde Pierce zijn oude vriend Jefferson Davis, de senator van Mississippi die na de afscheiding president van de Confederatie zou worden, tot minister van Oorlog. Deze twee samen probeerden voortdurend een oorlog met Spanje uit te lokken, zodat Amerika Cuba kon inlijven om daar nieuwe slavengebieden te openen.
Het kabinet was zwak maar hecht: het zou vier jaar ongewijzigd bijeen blijven. Pierce was besluiteloos en in het Congres maakte men daar dankbaar gebruik van om te ruziën over het besteden van de overheidsinkomsten. Geen plan was te dol: voor stoomschepen, voor onroerend goed, voor spoorwegen, voor speculatie in het algemeen. Er werd gelobbyd bij het leven en iedere politicus had wel een plan om Amerika snel te ontwikkelen – en meestal hadden ze zelf ook belangen als investeerder.
Democratisch Senator Stephen Douglas, die sterke banden had met financiers in Chicago, had ook een plan voor de ontwikkeling van het Westen. Hij wilde een noordelijke treinverbinding laten aanleggen om de grote vlakten te ontsluiten. Zuiderlingen hadden andere belangen: zij wilden een traject vanuit Memphis door Texas en New Mexico naar Californië. Douglas zag nu een mogelijkheid om zijn economische belangen in het Westen af te ruilen tegen het verlangen van het Zuiden naar nieuwe gebieden voor slavernij.
Vergeet alle compromissen, zei Douglas, laten we een nieuwe afspraak maken. Laat de mensen van ieder gebied zelf beslissen of ze al of niet slavernij wensen in hun nieuwe staat en laat het Congres zich daar dan bij neerleggen. In januari 1854 stelde hij de Nebraska Act voor, waarin twee nieuwe territories werden gemaakt, Nebraska en Kansas, die zelf mochten beslissen over slavernij. Theoretisch kon dit tot slavernij in het hele gebied leiden, maar dat verwachtte Douglas niet omdat de bevolking van deze maïs- en graanstaten daar geen belang bij hadden. Hij meende dat zijn plan de Democraten zou verenigen, omdat door de twee territories het Zuiden zijn symbool zou hebben en het Noorden zijn land. Omdat de nieuwe gebieden daarmee op waren, zou het vraagstuk van de slavernij zijn opgelost.
Het Congres nam de wet aan maar het bleek een doos van Pandora. Voor het Noorden betekende de Nebraska Act Wet het einde van het Missouri Compromis van 1820, dat al die tijd de uitbreiding van slavernij had tegengehouden. Het Zuiden wilde dat einde best geloven, maar zag het graag expliciet vastgelegd. Toen Douglas moest toegeven dat het Missouri Compromis werd ondermijnd, viel het land uiteen op Noord-Zuid scheidslijnen.

Problemen in Kansas

Ondertussen zag het Zuiden een buitenkansje. Ze wilden van Kansas een slavenstaat maken, vooral omdat het twee extra senatoren op zou leveren én een bevestiging van het bestaansrecht van slavernij. Zo stroomden in 1854 en 1855 stroomden vanuit Missouri duizenden kolonisten Kansas binnen om de verkiezingen te beïnvloeden. Het Noorden stuurde groepen abolitionisten naar Kansas. Al snel kwam het tot gevechten en de regio kreeg de bijnaam ‘Bleeding Kansas’.
President Pierce kreeg er de schuld van. Maar hij stond erbij en deed niets. De president zag het liefst de status quo gehandhaafd, maar liet zich in twijfelgevallen de wet voorschrijven door de slavenstaten. Pierce had het Zuiden beloofd de wet op de gevluchte slaven strikt te handhaven, maar in het Noorden moest het leger eraan te pas komen om rellen de kop in te drukken. Pierce kreeg post als de ‘chief slave catcher of the US’.

Koud en vreugdeloos

Pierce beleefde weinig vreugde aan de jaren in het Witte Huis. Zijn vrouw weerhield hem van enige sociale activiteit, al hield de president zelf van management by wandering around: minstens een keer per week wandelde hij binnen bij elk ministerie, en hij bemoeide zich graag met kleinigheden. Het Congres zat hem voortdurend dwars en probeerde te profiteren van zijn besluiteloosheid. De president zelf was geregeld ziek, en iedere zomer leed hij aan malaria-aanvallen. Onder zijn regering werd begonnen met het droogleggen van de moerassen achter het Witte Huis die de presidentiële residentie altijd een muggenplaag bezorgden en, bij de verkeerde wind, ook een hoop stank.
Na een bezoek aan het Witte Huis noteerde een bezoeker in zijn dagboek: ‘Alles in dat huis lijkt koud en vreugdeloos. Ik heb honderden log cabins gezien waar de mensen gelukkiger waren.’ Zelf was Pierce geen zuurpruim. Hij wandelde vaak door de stad, schudde graag handen en reed paard, vaak ’s avonds laat om eindelijk alleen te kunnen zijn. Hij voelde zich een stuk gemakkelijker met zuidelijke politici dan met de stijve en rechtlijnige politici uit zijn eigen New England.
Pierce wilde nog wel vier jaar doorgaan, maar de perikelen in Kansas werkten tegen hem. De Democraten kozen voor de bejaarde James Buchanan, een saaie vrijgezel die, zo meende men, kleurloos en veilig was. Pierce deed in de eerste twaalf ronden wel mee, maar toen bleek dat hij alleen maar steun verloor, trok hij zich terug waardoor Buchanan, een ongevaarlijk geachte, bejaarde vrijgezel, aan bod kwam. Aangezien de oppositie nog meer verdeeld was dan vier jaar tevoren, won Buchanan gemakkelijk van de Californiër John Fremont.
Uiteindelijk moet Pierce toch met een zucht van verlichting de deur van het Witte Huis achter zich hebben dichtgetrokken. Hij reisde rond in het Caribisch gebied en in Europa, en vestigde zich later weer in New Hampshire waar hij een teruggetrokken leven leidde. In 1863 stierf zijn vrouw, waarna Pierce weer te veel begon te drinken. Hij was vaak ziek en stortte zich voor het eerst in zijn leven serieus op het geloof. Pierce stierf in 1869.

Verbluffende oppervlakkigheid

Al voor zijn dood werd Pierce beschreven als ‘een ijdele, op uiterlijkheden gerichte en plooibare man (…) die door zijn fouten en zwakheden zijn regering ondermijnde, en zijn partij in het gehele land’. Tachtig jaar later werd hij beschreven als ‘een van de meest charmante en aantrekkelijke, en, over het geheel genomen, een van de zwakste mannen die dit hoge ambt hebben bekleed (…) een man van verbluffende oppervlakkigheid’. Zijn biograaf is genuanceerder, maar niet veel vleiender. Hij vindt Pierce niet simpelweg een zwak persoon, maar veeleer ‘een persoonlijkheid met zulke heel diverse sterke kanten en zulke daarmee conflicterende zwakten, dat de resulterende mengeling lijkt op een tragedie, met een wanhopige strijd van heroïsche proporties’.
Misschien was de strijd heroïsch, maar het resultaat was weinig glorieus. In de rangordes van presidenten zoals historici die geregeld opstellen, komt Franklin Pierce niet veel verder dan een vijfendertigste plaats. Pierce groeide in het ambt niet boven zichzelf uit. De tegenstellingen die tot de Burgeroorlog zouden leiden, wierpen hun schaduw vooruit, en Pierce wist niet wat hij ermee aan moest. Volgens de historicus Samuel Eliot Morison in zijn standaardwerk The Oxford History of the American People was de keuze voor Pierce een treurige zaak. ‘Wat het ambt van president op dat moment nodig had’, schreef Morison, ‘was ruggegraat, en Pierce had de ruggegraat van een jellyfish (een kwal).’ Andere geschiedenisboeken zijn vriendelijker: ze noemen Pierce helemaal niet.