1923-1929
Historische waardering: plaats 31
Onderschatte grapjas
Calvin Coolidge moet de meest gevatte president zijn geweest die Amerika ooit heeft gehad. Geheel in strijd met zijn reputatie als een dorre, saaie en humorloze man, liet Silent Cal talloze anekdotes en uitspraken na die nog steeds een glimlach oproepen. Ook Coolidges status als een mislukte do-nothing president is hardnekkig, maar recente biografieen maken duidelijk dat de dertigste president toe is aan een herwaardering. Eerder lijkt het dat Coolidge iemand was die precies wist wat hij wilde met het presidentschap, daarvan een groot deel bereikte en weer vertrok. Dat succes, want dat was het, kwam niet uit de lucht vallen. Coolidge was een van de meer ervaren politici in het ambt, zelfverzekerd en bekwaam. Het presidentschap zat hem als gegoten.
Het verhaal van Coolidges inzwering in 1923 blijft prachtig en is ook nog steeds een voorbeeld van superieure sturing van het publieke beeld. Coolidge was in 1920 als vice-president van Warren Harding gekozen, dankzij een slimme campagne die er op het juiste moment toe leidde dat de naam van de toenmalig gouverneur van Massachusetts in het spel werd gebracht. Maar als tweede man in Washington vond Coolidge weinig voldoening. Hij zat bij kabinetsvergaderingen maar zei nooit iets. Hij ging naar diners en hield zijn mond. Gevraagd waarom hij was gekomen, antwoordde Coolidge: “Om te eten”.
De vice-president had geen hoge dunk van de manier waarop zijn baas het Witte Huis runde en evenmin over diens duistere vrienden, maar hield zich verre van de schandalen die Harding uiteindelijk zijn reputatie zouden kosten. De lange carrière van Coolidge leek een onbevredigend einde te krijgen – er was sprake van hem in 1924 van het ticket af te gooien.
Dat veranderde ineens toen president Harding in juli 1923 een tocht naar Alaska en de westkust maakte, gedeeltelijk om de ontluikende schandalen onder zijn bewind te ontvluchten. Harding werd ziek en overleed op 2 augustus in San Francisco, officieel aan voedselvergiftiging maar waarschijnlijk aan een hartaanval. Coolidge verbleef die nacht in Plymouth, Vermont, bij zijn ouders. Om half twee die nacht werd hij gewekt door een journalist met het bericht van Hardings dood. Coolidge nam contact op met Washington en vroeg wat er nodig was voor zijn inzwering. Een bijbel en een notary public , was het antwoord. Welnu, dat laatste was zijn vader, en een bijbel was ook wel voorradig. Zo legde Calvin Coolidge in de huiskamer van zijn ouders, bij het licht van een kerosine lamp de eed af. Daarna ging hij terug naar bed. In alle kranten verschenen de plaatjes van de nieuwe president in deze nederige omgeving. Een moderne pr-adviseur had het niet beter kunnen bedenken.
Calvin Coolidge was geen amateur: hij had meer gekozen ambten bekleed (negentien) dan welke president voor hem dan ook. Coolidge wist hoe je verkiezingen moest winnen, zelfs met zijn huisregel dat hij nooit iets negatiefs over zijn tegenstander zei (liever noemde hij die helemaal niet). Als politicus was hij afwisselend actief en passief, naar gelang de omstandigheden, maar altijd probeerde hij ruimte te houden voor een oplossing. Landelijke bekendheid kreeg hij als gouverneur van Massachusetts toen hij in 1919 een politie staking in Boston, waar hij zich in eerste instantie niet mee had bemoeid, kortsloot met de opmerking “Niemand heeft het recht om te staken tegen de openbare veiligheid. Nooit. Nergens.”
Het was dan ook geen toeval dat Coolidge in 1920 op de Republikeinse conventie opdook als kandidaat naast Harding. Die zaak was goed voorbereid, al wil de mythe dat hij uiteindelijk op het ticket terecht kwam omdat iemand “Coolidge, Coolidge” riep. Dat klopt, maar de daaropvolgende parade en steunbetuiging die hem de nominatie opleverde was goed georkestreerd. De partijbonzen waren niet gelukkig met de keuze voor een man van buiten.
Coolidge’s politieke vaardigheid bleek ook toen hij binnen een jaar na Hardings dood de Republikeinse Partij helemaal naar zijn wens had hervormd. Afgelopen was het met de partijbaronnen, de senatoren en lobbyisten die de conventies al sinds de negentiende eeuw hadden beheerst. Coolidge rangeerde snel zijn mogelijke opponenten uit en de conventie van 1924 was een model van controle. Coolidge de president was niemand iets verschuldigd en zo gedroeg hij zich ook.
Zoals alle vice-presidenten na de dood van hun baas, beloofde Coolidge het beleid van zijn voorganger voort te zetten. Hij meende dat serieus en nam het kabinet van Harding over, zowel de sterren zoals minister van Buitenlandse Zaken Charles Evans Hughes, minister van Handel Herbert Hoover en de door het bedrijfsleven hoog gewaardeerde minister van Financiën Andrew Mellon, als een paar heren die inmiddels in een kwaad daglicht stonden. Coolidge maakte geen haast met het onderzoek naar het losgebarsten Teapot Dome schandaal, een treurig verhaal van corruptie, misbruik van macht en zelfverrijking door de “vrienden” van Warren Harding.
Op typische Coolidge-manier liet de president de zaak wellen tot actie onvermijdelijk was. Daarna benoemde hij commissies die onpartijdig advies uit moesten brengen en hij ontsloeg alleen ministers op basis van concreet bewijs van slecht gedrag. Vandaar dat hij de weinig betrouwbare minister van Justitie Harry Daugherty nog lang op Justitie hield en hem uiteindelijk pas in 1925 ontsloeg, toen hij een directe aanleiding had. Daugherty werd later berecht maar niet veroordeeld voor zijn gedrag als minister, omdat de jury’s het tot twee keer toe niet eens konden worden.
Zonder moeite verwierf Coolidge in 1924 de nominatie. De verkiezingen waren eigenlijk al voorbij voordat ze waren begonnen omdat de Democraten erin slaagden van hun conventie een enorme janboel te maken. Ze sloegen elkaar zowat de kop in over al of niet steun voor de Ku Klux Klan, voor de drooglegging, platteland versus de steden, waarbij ook het katholieke geloof van Al Smith, de gouverneur van New York, een rol speelde. Maar liefst 103 stemrondes hadden de Democraten nodig om een nauwelijks bekende kandidaat naar voren te schuiven, de zeer respectabele John Davis.
In een land waarin de economie het goed deed, vrede heerste en na de Harding-schandalen Coolidge een door iedereen vertrouwde man was, had de president het eenvoudig. De campagneslogan “Keep Cool with Coolidge” vertolkte precies was de kiezers wensten. Davis moest tot zijn ergernis vaststellen dat de kiezer de corruptie onder Harding totaal had losgekoppeld van diens opvolger. In november won Coolidge met 54 procent van de stemmen.
In zijn inaugurele toespraak, op 4 maart 1925, vertelde Coolidge nog eens wat hij vond van hoge belastingen. Hij was ertegen, dat spreekt, maar zijn argumenten klinken vertrouwd in de jaren tachtig en negentig: “ze produceren niet of nauwelijks inkomsten, ze zijn slecht voor het land en ze zijn moreel verkeerd”. Coolidge meende dat het onverstandig was de succesvolle mensen te hinderen of dwars te zitten. Men moest juist de omstandigheden creëren waaronder iedereen meer kans had op succes.
Als president stond Coolidge voor een sluitende begroting, belastingverlagingen en een efficiënte overheid. Dat kon allemaal dankzij de economische groei. De Republikeinen waren in die jaren ook bepaald een progressieve partij (zeker vergeleken met de Neanderthalers van Democraten in het Zuiden), met een open oog voor maatschappelijke problemen. Het programma van de partij in 1824 voorzag onder meer in hulp aan boeren, een amendement op de grondwet om kinderarbeid te verbieden, een achturige werkdag, een ministerie van onderwijs en een federale anti-lynching wet. Coolidge vond de drooglegging onzin maar meende dat wetten gehandhaafd moesten worden.
Wat goed is voor General Motors …
Inderdaad was Coolidge nogal pro-business. Dat was hij ook, al hield hij er behoorlijk progressieve ideeën op na over vakbonden en arbeiders. Maar in een tijd waarin de economie het fantastisch deed, had niemand bezwaar tegen het uit de wind houden van grote bedrijven. Het paste ook bij uitstek in de filosofie van Calvin Coolidge. De president meende dat de overheid geen productieve rol kon spelen. In zijn visie was de door de oorlog aangejaagde welvaart kunstmatig, gekocht met krediet en niet vol te houden. Maar Coolidge was geen rücksichtslose gelover in laissez faire. Hij achtte de bijdrage van de overheid in het verschaffen van stabiliteit, juridische structuur, veiligheid en orde, “priceless”. Hij maakte zich niet druk over de groei van de rijkdom van de rijken, verklaarde Coolidge in 1924, want die werden toch al stevig belast. Het ging hem om het effect van teveel overheid op de rest van de bevolking, “laten we altijd rekening houden met de armen”. En de armen, daarvan was hij overtuigd, waren het meest gebaat met een bloeiende economie en dat was iets dat de overheid niet kon produceren.
De belastingwetgeving van 1924 en 1926 draaide de inkomsten- en successie- en andere belastingen terug die tijdens de Eerste Wereldoorlog waren opgelegd. Volgens sommigen was het vrijkomen van al dit geld op zoek naar een investering de reden voor de speculatie die aan het eind van de jaren twintig tot de beurscrash zou leiden. Tijdens zijn tweede termijn sprak Coolidge twee maal een veto uit over de McNary-Haugen Bill die bedoeld was om een prijsbodem te verschaffen aan boeren en die de overheid opdracht gaf overschotten op te kopen om die in het buitenland te verkopen. De president moest niets hebben van dit soort price-fixing.
Van het sociale gezicht van de vroege Coolidge, dat in zijn jaren in Massachusetts was te zien, kwam tijdens het presidentschap weinig naar voren (als gouverneur was hij verantwoordelijk voor sociale woningbouw, indexering van ambtenarenlonen, bekorting van de werkweek en een gereguleerde begroting). Het was ook niet echt nodig. De zaken gingen tijdens de jaren twintig alleen maar beter. Niet dat alle problemen verdwenen, maar de groeiende economie, de steeds stijgende aandelenmarkt, de vele nieuwe banen maakten Coolidge populair en kritiek was minimaal (net zoals onder Clinton zou je kunnen zeggen). Evenals zijn voorganger sprak Coolidge zich onomwonden uit over de noodzaak om armen te helpen en meer dan bijvoorbeeld president Wilson en andere Democraten (die een “progressieve” reputatie hebben) sprak hij zich uit tegen racisme en de misselijk makende lynchings in het Zuiden.
Op buitenlands terrein hielden de VS zich voornamelijk afzijdig. Coolidge kwam nooit verder dan Cuba, waar hij in 1927 een toespraak hield. Die houding paste in dit tijdvak: Amerikanen hadden genoeg van de campagne om de wereld te verbeteren en om de VS in de Volkenbond opgenomen te krijgen. Coolidge vond vermoedelijk dat de VS daar wel degelijk hun rol moesten spelen, maar hij wist dat het land daar niet rijp voor was. Het bekendste wapenfeit onder Coolidge was het Kellogg-Briand Pact uit 1928, genoemd naar de Amerikaanse en Franse ministers van Buitenlandse Zaken. In het verdrag dat uiteindelijk door vrijwel de hele wereld werd getekend, werd afgesproken oorlog te verwerpen als middel om conflicten te beslissen. Net zo min als de economische boom zou dit mooie voornemen de jaren dertig overleven.
Verrassend populair
Coolidge was een van de weinige presidenten die zich honderd procent comfortabel voelde als president, ook al had hij een groot respect voor het ambt en de uitstraling ervan. Hij was ook slim: hij wilde niet dat hij van dingen wist die hem in een vervelende positie konden brengen. Tegen ministers zei hij dat hij hen kon ontslaan als ze fouten maakten, maar dat al hij zelf fouten maakte, hij moest blijven en het presidentschap afbreuk zou doen.
Coolidge was verrassend populair bij de bevolking. Hij was een president die bij uitstek geschikt was voor de tijd waarin hij leefde: de Roaring Twenties . De mensen wilden niet te veel gedoe, liever hadden ze iemand die de zaken goed regelde en de rest met rust liet. Coolidges ideeën waren ook bepaald niet reactionair, al was hij een conservatief. Compassionate conservatism zou zijn lijfkreet kunnen zijn.
Coolidge gaf de indruk dat het land in betrouwbare handen was, dat hij conservatief, bescheiden en onkreukbaar was. Na de wilde jaren van de regering Wilson, met een Wereldoorlog en een communistenjacht thuis, na de “return to normalcy” onder Warren Harding met zijn incompetentie en corruptie, was Coolidge precies waar de mensen behoefte aan hadden. Hij wist wat ze wilden. Beroemd is de Coolidge uitspraak “The business of America is business”. Die is door latere historici uitgelegd als een ode aan big business en een al te kritiekloze overgave aan hun belangen. Maar de toespraak was juist typisch Coolidge: hij legde uit waarom de overheid niet te veel in de weg moest lopen, want Amerikaanse mensen wilden gewoon rustig met hun eigen zaken bezig zijn, met hun eigen business.
Op 2 augustus 1927, vier jaar precies na zijn aantreden verraste Coolidge het land met een droge aankondiging “Ik kies ervoor om in 1928 geen kandidaat te zijn”. Hij zei niets meer en niet minder, en het is altijd een raadsel gebleven wat hem motiveerde. Zeker is dat het geen vergissing was, daarvoor had Coolidge zijn zaakjes te zeer onder controle. Nee, het lijkt er eerder op dat deze sublieme strateeg zijn voorland had gezien. “Daddy denkt dat er een grote depressie op komst is”, schijnt mevrouw Coolidge zich rond die tijd te hebben laten ontvallen. Daarvan is zeker wat waar, maar het was ook zo dat Coolidge zich zorgen maakte over zijn gezondheid, en dat hij, vooral na de dood van zijn zoon in juli 1924, vlak voor de verkiezingen, veel levenskracht had verloren. “When he died, the honor and glory went with him”, schreef Coolidge in zijn krachtige, stijlvolle proza. Coolidge had er gewoon genoeg van in 1928. Hij had bereikt wat hij wilde bereiken en kon er ook gemakkelijk afstand van doen.
Het afscheid van Coolidge was in stijl. Na de inauguratie van zijn opvolger Herbert Hoover ging Coolidge naar Union Station, vlak bij Capitol Hill, om de trein te nemen naar Northampton. Op het perron legde hij een afscheidsverklaring af: “Vaarwel. Ik heb een heel aangename tijd gehad in Washington”.
Ronald Reagan was zo gek nog niet toen hij bij zijn aantreden in 1981 het portret van Coolidge liet opgraven uit de kelders van het Witte Huis. Net als Reagan was Coolidge een man die plezier had in het presidentschap en niet werd gekweld door existentiéle angsten of onzekerheid over zijn eigen capaciteiten. Er zijn weinig presidenten die net als Coolidge konden zeggen: “Ik kan het aan”. En er zijn er nog minder die naderhand kunnen zeggen: “Ik heb het goed gedaan”.
Toch zijn historici niet vriendelijk over Coolidge. Ze plaatsen hem laag in de groep “gemiddelde presidenten”. Maar ja, historici zijn over het geheel genomen onvriendelijk voor niet-hyperactieve presidenten en dat was Coolidge zeker niet. Hij was echter evenmin lui en dom. Meer dan bij andere presidenten lijken de beschrijvingen van Coolidge ideologisch bepaald in plaats van gebaseerd op historische analyse.
Herevaluatie
Er is een herevaluatie van de man bezig, onderstreept door twee niet onvriendelijke biografieën, maar het mooiste blijft gewoon Coolidge in eigen woorden. Neem de beroemdste quote van Silent Cal: een society-dame aan een Witte Huis-diner vertelde hem eens enthousiast dat ze met een vriendin had gewed dat de president meer dan twee woorden tegen haar zou spreken. “You loose”, sprak Coolidge. De stijve Yankee wist ook heel goed dat hard werken heel wat anders is dan veel uren maken en druk doen. Een politicus vroeg de president eens hoe hij erin slaagde om zoveel mensen te ontvangen en toch om vijf uur ‘s middags de deur achter zich dicht te trekken. Dat lukte hem nou nooit. “You talk back”, zei Coolidge. Hij had geleerd dat als je iets terug zei, of zelfs maar glimlachte, de sprekers zich aangemoedigd zagen om door te gaan. Dat gevoel kregen ze bij Coolidge niet vaak.
In Massachusetts, in het huis in Northampton dat hij altijd had aangehouden, werkte Coolidge aan zijn verrassend goed geschreven memoires, The Autobiography of Calvin Coolidge. Hij stierf in 1933, midden in de grote depressie. Bij zijn dood erkende zelfs H.L. Mencken, de journalist met de in vitriool gedrenkte pen die ooit schreef: “Nero speelde viool terwijl Rome brandde, maar Coolidge snurkt alleen maar”, dat hij niets van de man begreep en hem misschien fout had beoordeeld. Met een “World Saver” als Wilson en een “Wonderboy” als Hoover na hem, zag de koele Coolidge er opeens een stuk aantrekkelijker uit. “We lijden het meest als het Witte Huis overloopt van de ideeën”, schreef Mencken in 1933. Silent Cal zou geknikt hebben. Niet meer, want die Mencken wist ook van geen ophouden.