1889-1893
Historische waardering: plaats 33
Klik hier voor een lang artikel uit de serie President Wie?
‘De voorzienigheid heeft ons de overwinning gegeven’, riep Benjamin Harrison in 1888. Waarop een van de partijbazen sneerde: ‘Wat een man! Hij zou eens moeten weten hoeveel Republikeinen tot aan de poorten van de gevangenis zijn gegaan om hem tot president te kiezen.’ Deze anekdote geeft een mooi beeld van de corruptie aan het einde van de negentiende eeuw. In het politieke spel waren presidenten figuranten, de dominante politici zaten in het Congres of runde vanuit de State Capitols hun politieke machines. Het verlies van het presidentschap aan de Democraat Grover Cleveland, in 1885, was bij de Republikeinen hard aangekomen. Voor het eerste sinds de Burgeroorlog misten ze de baantjes waaraan ze gewend waren geraakt en konden ze niet zonder meer al die importheffingen opleggen waar ze zo dol op waren om hun achterban te smeren.
Om het Witte Huis terug te winnen nomineerden de Republikeinen in 1888 Benjamin Harrison, senator voor Indiana en kleinzoon van de negende president. De kleurloze Harrison voorkwam verdeeldheid binnen de partij en zou, zo vermoedde men, gemakkelijk te controleren zijn. Harrison won nog ook omdat Cleveland New York kwijtraakte. Er was heel wat gesmeerd en gehandeld om dit resultaat te bereiken. Vanaf Harrisons eerste dag liepen de baantjesjagers de deur plat. Nu bleek zijn naïviteit: zelf had Harrison geen deals gemaakt, maar zijn adviseurs hadden tijdens de campagne driekwart van de kabinetsposten al weggegeven. Harrisons regering kreeg de bijnaam ‘het Businessman’s Cabinet’ en de Senaat stond bekend als de ‘Millionaire’s Club’.
Benjamin Harrison werd de ‘menselijke ijsberg’ genoemd en dat was niets te veel gezegd. De president was koel en afstandelijk, stijf en formeel. Hij had een hekel aan conversatie en bemoeide zich met ieder detail. Algemeen gold Harrison als intelligent, eerlijk en plichtsgetrouw maar gespeend van enig charisma. Hervormingen van de ambtenarendienst liepen vast op de praktijk binnen zijn eigen regering: binnen een jaar had Harrisons minister van Posterijen 30.000 nieuwe postmasters benoemd, allemaal Republikeinen. Om het zakenleven te plezieren, verhoogde het Congres de tarieven nog eens met vijftig procent. Hoewel politici in het Westen daar eigenlijk tegen waren, werden die gelijmd met de Sherman Silver Purchase Act, waarbij de overheid werd verplicht tot de maandelijkse aankoop van een grote hoeveelheid zilver in ruil voor waardepapieren die met goud gedekt waren. Het kostte de overheid kapitalen aan goud want de verkopers van het zilver zetten hun waardepapieren natuurlijk direct om in goud.
In het Westen, waar de hoge prijzen het scherpst gevoeld werden, begonnen ontevreden burgers hun krachten te bundelen. Zo kwam in 1890 de People’s Party tot stand, meestal de Populisten genoemd. Dat jaar ook verloren de Republikeinen de tussentijdse congresverkiezingen, mede door de Populisten. Dat verleidde hen in 1892 een eigen presidentskandidaat in het veld te brengen, James Weaver.
Hoewel de Republikeinse partijbazen Harrison in 1892 wel kwijt wilden, werd hij opnieuw genomineerd. De Democraten probeerden het nog eens met Cleveland, van wie de partijbonzen verwachtten dat hij na vier jaar als jurist op Wall Street wel wat bedrijfsvriendelijker was geworden. De verkiezingen waren weinig enerverend, zeker niet toen de campagne werd stopgezet na de plotselinge dood van Harrisons vrouw. De grote verrassing was dat Weaver 8,5 van de stemmen haalde en de kiesmannen van vier staten. Veel verschil maakte dat niet maar het maakte de Democraten duidelijk welke kant ze op moesten in 1896. Dit keer won Cleveland New York wel en stuurde Harrison met pensioen naar Indianapolis. Hij liet een erfenis na van goedbedoelde machteloosheid.