door Frans Verhagen
Vorige zomer overleed in Los Angeles mijn schoonvader, Donald Kao, 95 jaar oud. Vanwege corona kon ik niet naar de begrafenis. Inmiddels heeft Jenny, zijn weduwe, besloten te verhuizen naar de oostkust, dichterbij haar oudste zoon. Daardoor moet ik zonder laatste bezoek afscheid nemen van wat de afgelopen 35 jaar kon gelden als mijn ‘thuisstad’ in Amerika. Ze zeggen dat je tien jaar nodig hebt om een Newyorker te worden, een leven lijkt me niet genoeg om Los Angeles te doorgronden. Toch is de stad me vertrouwd genoeg om hem met enige weemoed achter te laten.
Los Angeles is een conglomeraat aan suburbs. In een van mijn favoriete omschrijvingen: 72 suburbs op zoek naar een stad. Dat is precies wat Los Angeles, LA, ‘El Ee’ in ons dagelijks gebruik, zo’n diffuus begrip maakt. Elke suburb heeft een eigen karakter. Niet allemaal even aantrekkelijk, maar wel eigen. Beverly Hills is niet Covina. Manhattan Beach niet Pasadena. East Lost Angeles zeker niet Hollywood. Al die jaren was mijn thuisbasis Hacienda Heights, een stadje van 50.000 inwoners in het heuvelachtige gebied op de overgang tussen het vlakke Los Angeles Basin en San Bernardino. Hier woonden Donald en Jenny, de ouders van Karen. Chinees-Amerikaans, zoals veel inwoners van Hacienda Heights.
Donald bereikte Los Angeles eind jaren veertig, vanuit Shanghai, via het gesegregeerde Tennessee, waar hij zijn opleiding als engineer kreeg. Hij kon smakelijk vertellen over de verwarring die Chinezen creëerden in dat Diepe Zuiden. Toen hij stond te treuzelen omdat hij niet wist of hij moest drinken bij het blanke of het zwarte drinkfonteintje, pakte een grote blanke man hem op en plaatste hem aan de blanke kant. Jenny kwam begin jaren vijftig uit Taiwan, om te studeren.
Mijn intensieve kennismaking met een etnische gemeenschap toentertijd had een andere kwaliteit dan ik in het land van de melting pot gewend was. In Washington, waar ik toen woonde, had ik vrienden met diverse etnische achtergronden, maar dit was een ander verhaal. Ik was niet alleen aanstaande schoonzoon, maar ook socioloog en journalist, en ik keek mijn ogen uit in de wereld van Chinees-Amerikanen. Karen en haar broers groeiden op met Engels, van het zaterdagschool Mandarijn was weinig blijven hangen. Bij mijn vrouw zag ik een waaier aan identiteiten: Chinees, Californisch, Amerikaans – in die volgorde.
Toen ik later lezingen hield over Nederlandse integratie, sprak ik regelmatig over de voorkeur van ouders om hun kinderen binnen hun eigen groep te zien trouwen. Ik kende dat uit Brabant, ik zag het onder Chinezen in Amerika (en Italianen, Ieren, Armeniërs, alle groepen eigenlijk). Zelfs mijn weldenkende schoonouders, zei ik dan! Dat was unfair. Donald en Jenny waren veel te verstandig en te Amerikaans om vragen te stellen bij de keuzes van hun kinderen. Etnische vragen althans, ik bleef natuurlijk wel een eigenwijze Hollander. Het hielp ongetwijfeld dat ik gemakkelijk meeging in de Chinese cultuur, soepeler dan mijn born again evangelische schoonzus. Veel van die cultuur vertaalt zich overigens in voedsel. Ik ben dol op duck feet en houd van red bean soup, vecht met Jenny over de vissenkop en met Donald over de ingewanden van de krab.
In Chinatown kwamen we zelden, daar woonden Californische Chinezen niet. Of in elk geval: niet meer. Ooit was dat de enige plek waar ze huizen mochten kopen, nu vonden we ze in Alhambra en Monterey Park, voorheen suburbs vol arme hispanics. Dat Monterey Park een Chinese enclave werd, kwam door de inspanningen van Frederic Hsieh, een onroerend goed handelaar die het in Taiwan wist te verkopen als een Beverly Hills voor Chinezen. In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw werd Monterey Park een favoriete bestemming, inmiddels is meer dan de helft van de inwoners Chinees. In restaurants of winkels was ik vaak de enige round eye. In supermarkt Ranch 99 stonden niet 99 varianten corn flakes maar 99 soorten sojasaus. In een achterhoedegevecht dwong de gemeenteraad nog wel af dat uithangborden zowel Engels als Chinees moesten zijn.
Alhambra en Monterrey Park waren de plekken waar we gingen lunchen, dim sum natuurlijk. Het wende al snel om drie kwartier te rijden voor het beste restaurant, zoals NBC Seafood of Atlantic met hun ratelende dim sum karren. Chinese restaurants zijn groot en lawaaiig. Chinezen houden van herrie. In zo’n restaurant hadden we in 1987 ons huwelijksbanket, een exquise menu, natuurlijk uitonderhandeld door Jenny. Zoals dat hoort, ging ik met Karen van tafel naar tafel om de gasten te danken voor hun komst. In ruil kreeg ik rode envelopjes vol dollarbiljetten, aan het einde van de avond puilden de zakken van mijn jasje uit.
Donald en Jenny’s wijk, Tor Heights, telt zo’n negentig gelijksoortige huizen, een zwembad en twee tennisbanen. De wijk ligt op een heuvel. De hogere delen van LA zijn in trek, je hebt er kans op een zeebriesje. En je zit er boven de luchtvervuiling, al is die dankzij Californië’s strikte beleid sterk teruggelopen. Het is een ‘gated community’. Klassensegregatie heeft in Zuid-Californië zijn vervolmaking gevonden. In Tor Heights wonen mensen met ongeveer hetzelfde inkomen, in staat en bereid om ongeveer hetzelfde bedrag uit te geven aan een woning. De eerste keer dat ik in Tor Heights kwam, woonden er een paar Chinezen, nu is het de meerderheid. Makelaars adverteren ermee.
Donald en Jenny wonen op de beste plek, op een hoek met uitzicht over de stad in de vlakte. Rechts in de verte de San Gabriel Mountains. Links iets hogere onbewoonde heuvels, te steil om te bebouwen, waar je ‘s nachts coyotes hoort. Er tussenin zie je nog net het dak van de Boeddhistische Hsi Lasi Temple die hier in de jaren tachtig is gebouwd, volgens de monniken de grootste in het westen. Hun gezang zweeft wel eens over de wijk, en zo af en toe lopen we er binnen.
Het huis heeft de kwaliteit van woningen in Californië: slordig gebouwd. Het is houtsysteembouw, met gebrekkige geluidsisolatie. Veel ongeschaafde balken. De oorspronkelijk metalen vensters lekten. Zoals in veel Amerikaanse huizen komt de voordeur direct in de kamer uit, dat geldt ook voor het toilet. Daar zal ik nooit aan wennen, al helemaal niet aan de Amerikaanse gewoonte om de deur open te laten staan om aan te geven dat hij onbezet is.
De tuin, een ‘s zomers snel verdorrende graspunt op de hoek, is mijn favoriete plek, met de San Gabriel Mountains aan een verre horizon. Tuinmeubilair staat er niet, mijn schoonouders zijn Californisch genoeg om nooit buiten te zitten. Er is blijkbaar ook zoiets als te veel zon. Of misschien is het iets Chinees. Chinezen die in het nabijgelegen heuvelpark snelwandelen, zijn volledig ingepakt, al is het dertig graden.
In Los Angeles leer je al snel passend vocabulaire. Aanvankelijk hoor je een ratjetoe aan nummers, maar in no time weet je waar de 5, de 10, de 605, de 405 en de Pomona Freeway lopen. Ik maak kennis met de Hollywood Interchange, een spaghetti van vier freeways voordat je downtown bereikt. Ik besef dat Inland Empire het gebied is van Riverside en San Bernardino. Surface roads blijken alle wegen die niet freeway zijn, met stoplichten dus. Als je de weg weet, zijn ze sneller dan de zesbaanswegen met hun vastgelopen verkeer. In de loop der jaren heb ik mijn eigen routes gekregen.
In de koffer van haar auto heeft Jenny het standaard noodpakket dat de overheid aanbeveelt. Dekens, water, een zaklamp. Voor The Big One, de grote aardbeving die al decennia overtijd is. Het is niet overdreven. Op 17 januari 1994 trof de Northridge beving Fernando Valley, 6,7 op de schaal van Richter. Tien seconden waren voldoende om het huis van vrienden van zijn fundamenten af teschuiven.
Eigenlijk had ik hiermee moeten beginnen: Los Angeles is a freak of nature. Een woestijn aan de zee. Een stad in die woestijn. Een vlakke kom, open naar de oceaan en verder omringd door bergen. Het blijft een verrassing als je vlucht LA nadert, als de kale woestenij van Utah en Nevada plaatsmaakt voor eindeloze rijen huizen met in de tuin blauwe postzegels. Wegen, heel veel wegen. En dan de oceaan met aan de rand LAX, het onderkomen ogende vliegveld, ooit futuristisch. Je stapt uit in een andere wereld.
Dat licht bijvoorbeeld! Het soort licht dat je nergens anders ziet. Puur, vlak, hard. Zoals James McCain schreef: ‘het zuigt de kleur uit alles dat het raakt, haalt het groen uit de bladeren en het sap uit twijgen, maakt mensen klein en van geen betekenis. Het geeft alles die onbeweeglijke kwaliteit van dingen die je ziet in een woestijn’. Vandaar dat die San Gabriel Mountains zo scherp aan de horizon staan.
Het verschilt door het jaar heen. Dat harde, letterlijk oogverblindende licht als je uit de cocon van een shopping mall komt, dat is zomerlicht, vanaf ongeveer juli. Ik ben geen zonnebrildrager, maar hier kun je niet zonder. In het najaar is er wat sommige Angelenos ‘nostalgisch licht’ noemen. Tussen december en juli is het gunmetal grey. Je hoort vaak dat er geen seizoenen zijn in LA. Dat is onzin. In het voorjaar zijn de heuvels groen, in het najaar zijn ze dor en bruin. En kerst kan grijzer zijn dan je zou verwachten.
Eenmaal geland na elf uur vliegen, waarbij de kinderen toen ze jong waren altijd een uur voor aankomst pas in slaap vielen, is de aanblik van het lokale uniform, shorts, T-shirts en flip-flops, meestal voldoende om mijn stemming snel te verbeteren. Zon en blauwe hemel beloven een warmer bestaan. Daar maakt de freeway in eerste instantie korte metten mee: vanuit de auto laat Los Angeles zich niet van zijn mooiste kant zien. Gelukkig hebben ze hier diamond lanes, vrije banen aan de linkerkant waar je mag rijden als je niet alleen in de auto zit. Goed idee, in Nederland genekt door de Telegraaf. Evenzogoed zijn we meer dan een uur onderweg.
Als Angeleno’s al niet als automobilisten worden geboren, dan worden ze in geval zo gemaakt. Niet dat ze veel keuze hebben. Op je zestiende mag je rijden en dat doen ze. Mijn vrouw vertelt me dat ze op high school rijles kregen, Driving 101. En het is waar, zonder auto is deze stad niet te behappen. Bij mijn eerste bezoek in 1981 deed ik de stad per bus. Het leende zich niet voor herhaling. In deze 35 jaar is het verkeer alleen maar erger geworden, rush hour heeft plaatsgemaakt voor permanente file.
Los Angeles is een horizontale stad. Uitgestrekt en uitgerekt. Altijd geweest, al in de tijd van de haciënda’s. De eerste suburbs ontstonden aan de eindpunten van de tram- en trolleylijnen. Want ooit had Los Angeles een uitgebreid systeem van openbaar vervoer. Een onverslijtbare mythe wil dat de autobedrijven het openbaar vervoer de nek omdraaiden. Dat is teveel eer. De burgers zelf deden het in 1926 door geen geld beschikbaar te stellen voor vrije trambanen. Ze stonden in de file graag naast de ook vastgelopen tram, dat voelde beter. De trams zijn weg, de auto’s staan er nog steeds.
Een andere mythe is dat L.A. nooit een downtown had. Ik daag u uit de oude foto’s te bekijken. Een van de herkenbare monumenten is de city hall met zijn vijftig meter hoge toren in art deco stijl. Tot de meer recente nieuwbouw was het het hoogste gebouw in de stad. Feit is wel dat naarmate het aantal suburbs groeide het hart van de stad steeds leger werd. De afgelopen vijftien jaar is de downtown in veel opzichten verbeterd. Er wonen steeds meer mensen, er is een nieuwe concertzaal. Ik vind er mijn favoriete boekhandel, The Last Bookstore, gevestigd in een oud bankgebouw, vlakbij de modieuze Grand Central Market.
De heropleving van downtown begon met de opening van het Staples Center, een multifunctioneel sportcomplex, in 1999. In hetzelfde jaar nam de gemeenteraad de Adaptive Reuse Ordinance aan, die het gemakkelijker maakte om bestaande maar vervallen commerciële gebouwen om te zetten in appartementen en lofts. Nieuwe bewoners brachten trendy restaurants en cafés. Niet langer was de downtown ‘s avonds uitgestorven. Er wonen nu zo’n 70.000 mensen, vier maal zoveel als in 2000.
Onveranderd aanwezig zijn de daklozen, verslaafden en prostituees die op 5th en 6th kamperen. Letterlijk: op het trottoir staat een tentenkamp waar het menselijk wrakhout van Zuid-Californië aanspoelt. In de sjofele hotels rond die straten wonen de mensen die nog net niet van de laatste sport van
de ladder zijn gevallen. Laat u niet vertellen dat dit het gevolg is van de grijp- en graai-cultuur sinds de jaren tachtig. Deze straten zijn het oorspronkelijke skid row, ze bestaan al bijna honderd jaar. Dat maakt het niet minder shockerend.
In de vlakte krijg je dat idee niet, maar dit is een stad van heuvels, soms oogt en voelt het als Griekenland. Het ruikt als Griekenland. Mediterraan, en dat was precies de aantrekkingskracht in de laat negentiende eeuw toen hier alleen nog ranches lagen en valleien met sinaasappelbomen. LA had niets, enkel haar klimaat. Staatshistoricus Kevin Starr, acht delen ver in zijn prachtige geschiedenis van Californië, noemt LA de Great Gatsby van de Amerikaanse steden, naar de self made hoofdpersoon van de gelijknamige roman van Scott Fitzgerald. In de woorden van een andere historicus, Carey McWilliams: Los Angels is man made, een gigantische improvisatie. Een circus zonder tent, zegt hij ook ergens.
Ik kan niet zeggen dat ik veel wist van Los Angeles. Mijn beeld als tiener beperkte zich tot de Beverly Hillbillies, de televisieserie over een door olie rijk geworden familie uit de Appalachen die naar Los Angeles verhuisde. Op mijn netvlies staat het beeld van de T-Ford truck, met granny in haar schommelstoel achterop, buks onder handbereik. Deze nouveau rich werden neerbuigend behandeld door de locals, vooral door de bankier die wel graag hun geld aannam. De bottom line was was natuurlijk dat de Clamptons menselijker en socialer waren dan al die Hollywood types.
De televisieserie ging dieper dan ik ooit had kunnen denken. Het gaf de ongelijkheidsstructuur van Los Angeles goed weer, het snobisme van groot geld. Maar het was ook een metafoor voor het verhaal van de mensen die tussen 1880 en 1940 naar Californië kwamen, voornamelijk plattelanders uit het midden van Amerika. Dat provinciale element is nog herkenbaar in een stompzinnig soort conservatisme in Orange County, maar het biedt ook een verklaring voor de fundamentalistische kerken met flamboyante predikanten waar Los Angeles het patent op lijkt te hebben. Rond 1900 had men het over Iowa on the Sea. De naam herinnert eraan dat Anaheim, thuishaven van Disneyland, ooit Duits was. Geen wonder dat ze het vliegveld hier John Wayne Airport noemden.
Los Angeles is een stad in een staat die naar het westen kijkt, naar de Pacific. Dat ga je vanzelf ook doen, en je begrijpt waarom de Atlantische gemeenschap voor dit deel van Amerika minder betekent dan een Pacific gemeenschap. President Franklin Roosevelt had in 1942 grote moeite zijn volk – en zijn militairen – ervan te overtuigen dat Europa eerst bevrijd moest worden. Deze Pacific gemeenschap is alleen maar sterker geworden.
Veel is er niet veranderd in al die jaren, behalve dat sinds het begin van de eindeloze oorlogen de lantarenpalen langs Colima Road in Hacienda Heights vlaggen dragen met de namen van militair personeel. Als uit namen integratie blijkt dan zie je dat hier. De Puente Hills Mall, ooit bruisend, is zijn anker-winkels kwijtgeraakt en leidt nu een kwijnend bestaan. Grote malls met meer luxe winkels hebben het overgenomen. De enige boekwinkel, een kleine Barnes and Nobles met te veel geloofsgerelateerde boeken, legde ergens rond 2005 het loodje.
Ook onveranderd maar meer besproken dan in 1987 zijn de immigranten, legaal en illegaal. Ze staan ‘s ochtends vroeg bij een van de mini malls om voor weinig scrupuleuze aannemers te werken als dagarbeider. Bij Donald en Jenny komt een keer in de twee weken een groepje hispanics langs die met een blower door de tuin razen. Tuinmannen lijken een hispanic monopolie. Afgezien van de man die het zwembad onderhoudt, en soms de man in het hokje bij de poort, zijn dit de enige hispanics in Tor Heights. Jenny’s schoonmaakster/kok is natuurlijk Chinees.
Van eind jaren tachtig herinner ik me het verkeersbord langs de weg naar San Diego: een geel bord met in het zwart silhouetten van een man en vrouw, een kind aan de arm meeslepend. Caution! Op het terrein van immigrantenafkeer en gemeenheid liep Californië voorop. In 1993 al besliste een referendum dat de kinderen van illegale immigranten geen onderwijs en geen gezondheidszorg meer kregen. Lang voor Trump speelden politici hier de immigrantenkaart. Het heeft iets surrealistisch, dat gezeur, want zonder al die hispanics die gras maaien, tuinen schoonblazen, auto’s parkeren, op de baby’s passen en schoonmaken, zou de lokale economie behoorlijk onthand zijn. Jenny stemde Trump: veel te veel immigranten, vindt ze. Het is niet onderwerp waar we het vaak over hebben.
Wat ik zie is dat LA een soort 21ste eeuws New York is: de stad waar honderdduizenden nieuwkomers voor het eerst kennis maken met Amerika, waar ze hun Amerikaanse droom zoeken en soms vinden. In LA zijn witte Amerikanen al in de minderheid. Geen stad heeft zo’n verbijsterende multiculturele samenstelling. Ik klaag er niet over. Wie wil zien hoe tweede en derde generatie immigranten vanzelf integreren, kan hier bewijzen voor zijn optimisme vergaren.
De terreur van Amerikaans dagelijkse geweld is in Los Angeles onontkoombaar. Je kijkt altijd over je schouder, LA heeft een hoog gehalte aan gevaarlijke types. Een ruzie leidt al gauw tot wapengeweld. Toen de kinderen klein waren, hield mijn vrouw altijd een naar mijn idee overdreven oog op hen, in restaurants, malls of parken. Maar zij is degene die hier opgroeide, zij kent het gevoel. En voor mij geldt dat dit de stad is van Charles Manson en de moord op Sharon Tate en zes anderen. De stad van de moorden en achtervolging van O.J. Simpson. Er is de LAPD, de politie, waar je liever niet mee te maken krijgt. De crime noir schrijver Raymond Chandler, een van mijn favorieten, voegde er een laag aan toe.
Criminaliteit, absurd wapengeweld, is hier aan de orde van de dag en de lokale televisie doet zijn best om je dat duidelijk te maken. Het is vooral bedreigend door zijn willekeur en zijn vaak fatale afloop: iedereen is een potentieel slachtoffer en een pistool is gauw getrokken. Toch is de kans om tegen een kogel aan te lopen in de praktijk vrij gering, omdat Los Angeles feitelijk naar klasse is gesegregeerd. Rondrijdend in de beslotenheid van je auto over de beslotenheid van de freeway kun je haast vergeten dat er ook nog arme en gevaarlijke buurten zijn. Maar dan moet je geen pech krijgen. In januari 1997 werd de zoon van Bill Cosby, Ennis, op de 405 vermoord toen hij ‘s nachts een lekke band kreeg. Dit was altijd mijn nachtmerrie: pech langs de freeway, op het verkeerde tijdstip, in een verkeerde buurt.
Relatief vaak kwamen we in Pasadena, aan de voet van de bergen, waar onze beste vrienden woonden. Eens was Pasadena een paradijs voor pioniers uit Indiana, nu is het een paradijs van stedelijk wonen. Brede straten met groene voortuinen, huizen met veranda’s. Als we op nieuwjaarsdag in LA zijn, nemen we de kinderen altijd mee naar de Rose Parade, een kruising tussen een carnavalsoptocht en het bloemencorso. De hoofdstraat van Pasadena was vroeger interessanter dan nu. Teveel bekende merken. Old Town Pasadena heeft veel van zijn charme verloren.
Voordat Beverly Hills en Hollywood dat werden, was Pasadena de plek voor de welgestelden en puissant rijken, zoals Samuel Huntington, de spoorwegmagnaat die in de laat negentiende eeuw Los Angeles opengooide met superlage tarieven om hierheen te komen. Een van de mooiste plekken in deze regio is de Huntington Library, zijn huis, inclusief de verzameling kunst die hij naliet aan het publiek. Bovendien had hij uitzonderlijk mooie tuinen.
Iemand heeft ooit gezegd dat wie naar Los Angeles komt voor de musea een pathetische figuur is. Nou ja, vooruit dan maar. Waarschijnlijk was het dezelfde Oostkust-snob die het LA County Museum aan Wilshire Boulevard kwalificeerde als ‘shopping mall’-architectuur omdat het uit verschillende delen bestaat en een open binnenplaats heeft. Zal best, maar ik mag er in de weekends graag naar de big band luisteren en het museum heeft een uitstekende permanente collectie en interessante tentoonstellingen.
Dit stukje Wilshire Boulevard heet de Miracle Mile, een naam alleen maar een projectontwikkelaar kan bedenken, de visionair die over dit karrenpad de eerste oost-west verbinding aanlegde. Aanvankelijk lagen langs Wilshire dure kantoorgebouwen, appartementen en winkels, en het museumkwartier. Na de oorlog verbleekte het wonder behoorlijk, maar de laatste jaren lijkt er weer wat muziek in te zitten. Het museumkwartier is weer een leuke woonbuurt geworden.
Olie was de bron van Zuid-Californië’s rijkdom. Ooit stond het gebied volboortorens. J. Paul Getty was zo’n olieboer. Getty zwom in het geld, kocht in Europa hele kunstcollecties op en liet zijn vermogen na in een gigantisch fonds. Tot begin jaren negentig was alleen het klassieke deel van de collectie te zien in Malibu, in een Romeinse villa. Sinds 1997 is er het Getty Center, op een heuvel in Brentwood. De uitstraling is er een van de Akropolis van Los Angeles, of zo u wilt een Italiaanse citadel. Architect Richard Meier kreeg er de nodig kritiek op maar ik ben compleet gevallen voor dit gebouw, minstens zozeer als voor de collectie. ‘Als God het geld had, dan is dit misschien wat hij zou doen’, vatte een criticus het mooi samen.
We zijn niet de enigen die afscheid nemen van Californië. Het is een trend, een gevolg van de problemen die de staat de afgelopen jaren ondervindt. Onze beste vrienden Eric en Rosanne vertrokken midden jaren negentig, opgejaagd door de Rodney King rellen in 1992 en de Northridge aardbeving, het verkeer en de behoefte om wat afstand te nemen van de al te intense Armeense gemeenschap. Andere vrienden, Al en Madeleine, verkasten een jaar of tien geleden naar Austin. Al heeft een aantal bedrijven, goed voor driehonderd werknemers. Voor hem was het de combinatie van hoge belastingen, regulering, verkeer en dagelijkse irritaties die hem voor Texas deden kiezen. Hij nam zijn bedrijven, en een groot deel van zijn werknemers, mee naar Austin, waar het contingent Californiërs zowat dagelijks groeit.
Jenny had geen moeite haar huis te verkopen. Het weekend dat het op de markt kwam voor negen ton ging het weg voor ruim een miljoen. Een ‘sellers market’ zei de tevreden makelaar, die wel heel erg gemakkelijk zijn commissie opstreek. Voor ons is het de vraag of Jenny op haar 81-ste de overgang kan maken naar een Newyorkse suburb in New Jersey waar Chinezen bezienswaardig zijn, de winters serieus en behoorlijk Chinees eten toch minstens de Lincoln Tunnel verwijderd.
Toen zij haar vertrek aankondigde, wisten wij dat we in Los Angeles niet meer terug zouden komen. Dat ging mij iets meer aan het hart dan mijn vrouw die het ondertussen wel gezien heeft. Mijn Los Angeles was niet Hollywood, Disneyland, Santa Monica, Rodeo Drive, laat staan Universal Studio’s. Mijn LA was diversiteit, restaurants in oneindige etnische variaties, de musea, een paar geweldige boekenwinkels, en raar als dat misschien mag klinken, de natuurlijke omgeving. Ik houd van de heuvels, de stranden, de parken en zo nu en doen zelfs de manier waarop je in LA moet leven, met wegen en malls. Maar nee, missen zal ik het niet.