Rassenverhoudingen: integratie is niet het middel, maar het doel

In het Amerikaanse dagelijks leven vormt de stedelijke onderklasse een steeds groter probleem. Die onderklasse bestaat lang niet alleen uit zwarten, maar zij maken wel een onevenredig groot deel uit van deze groep. Volgens Nicolas Lemann, de auteur van het veelgeprezen The Promised Land: The Great Black Migration and How It Changed America kunnen alleen economische vooruitgang en het doorbreken van de getto- cultuur de aanzet tot een oplossing bieden. Dan komt integratie van woongebieden vanzelf wel.

Nicholas Lemann

Tussen 1910 en 1970 trokken zo’n zesenhalf miljoen zwarten van het Diepe Zuiden van de Verenigde Staten naar het noorden, vooral naar Chicago. De omvang en de snelheid van deze volksverhuizing was uniek in de geschiedenis, zeker waar er geen directe dreiging van executie of hongersnood in het spel was.

De reden voor de uittocht was de mogelijkheid zichzelf te verbeteren in het noorden waar de snel groeiende industrie nieuwe banen bood voor laaggeschoolde arbeiders. Behalve deze pull was er ook de push van de mechanisering, van de landbouw en vooral de uitvinding van de katoenplukmachine, waardoor er in het zuiden steeds minder werk beschikbaar was voor mensen op de onderste sport van de economische ladder.

Betere opleiding

De meeste immigranten die zonder veel bezittingen in Amerika aankwamen, klommen al vrij snel op. Hoe komt het dan dat veel van de zwarten die naar het noorden verhuisden er nauwelijks op vooruitgingen? Daarvoor is niet zomaar één reden aan te geven. Iedere groep immigranten had uiteindelijk een andere achtergrond, terwijl het ook verschil maakte waar ze zich vestigden en welke vaardigheden ze meebrachten.

Zo zijn de Koreanen, die in de jaren tachtig kwamen, veel sneller opgeklommen dan de Puerto Ricanen. Koreanen waren meestal beter opgeleid, terwijl Puerto Ricanen veelal een analfabetische, landelijke achtergrond hadden. Daar kwam bij dat de Koreanen konden terugvallen op uitgebreide en hechte familienetwerken. Dit laatste – en een betere opleiding – geldt ook voor de zwarten uit het Caribisch gebied die meer succes lijken te hebben dan Amerikaanse zwarten in de steden.

Van alle factoren die een rol spelen bij de tijd die het duurt voordat een groep volledig participeert in de Amerikaanse samenleving, lijkt mij onderwijs veel belangrijker dan klasse of ras. En zelfs slecht opgeleide groepen, zoals de Ieren, die bovendien een geschiedenis kenden van alcohol- en druggebruik, criminaliteit en echtscheiding, slaagden er uiteindelijk in de sloppen te verlaten. Nu is het goed vast te stellen dat dit laatste ook geldt voor het grootste deel van de vijfentwintig miljoen zwarten in Amerika. Het algemene beeld dat de meeste zwarte Amerikanen in de stad wonen en arm zijn, klopt niet.

Vooroordelen

Het begrip onderklasse, dat in dit verband vaak wordt gebruikt, is een misleidend begrip. Er is geen eenduidige standaard om onderklasse te meten: soms telt men het aantal mensen op dat in armoede leeft, soms voegt men de bevolking toe van gebieden waar weinig mensen werken en waar de aantallen schoolverlaters, criminelen en buitenechtelijke geboorten hoog zijn.

Dat neemt niet weg dat de conclusie dezelfde is: ongeveer tweeënhalf tot drie miljoen mensen behoren tot de onderklasse, en daarvan is het grootste deel zwart. Terwille van het perspectief is het goed zich te realiseren dat de vijfentwintig miljoen zwarte Amerikanen (of Afro-Americans zoals het tegenwoordig in politiek correct Amerikaans heet) twaalf procent uitmaken van de totale bevolking. En al is het merendeel van de onderklasse zwart, zij maken toch maar zo’n acht procent uit van de totale zwarte bevolking. Dit percentage is lager dan men meestal denkt, maar het gaat wel om enorme aantallen mensen.

Coherente ideologie

Om de hardnekkigheid van zwarte armoede in de steden te verklaren, is het noodzakelijk de rol te analyseren die vooroordelen, gebaseerd op ras, speelden en nog steeds spelen in het dagelijks leven van zwarten in de onderklasse. Dat deze vooroordelen het moeilijk maken voor zwarten om zich economisch te verbeteren, staat buiten kijf. Toch zijn de Verenigde Staten als samenleving waarschijnlijk minder bevooroordeeld dan de meeste andere multiraciale samenlevingen.

Ik gebruik hier heel bewust vooroordelen en niet racisme. De vraag of Amerika racistisch is of niet, is volgens mij niet bijster interessant en brengt ons in elk geval niet verder. Racisme impliceert een coherente ideologie van rassen-superioriteit. En hoewel het zeker waar is dat er een flink aantal racisten in Amerika rondloopt, denk ik toch dat de gemiddelde burger eerder bevooroordeeld is dan racistisch.

Anders gezegd: de gemiddelde niet-zwarte Amerikaan heeft geen uitgewerkte ideologie over een superieur ras, maar wanneer zij worden geconfronteerd met iemand die ‘anders’ is, reageren ze terughoudend en aarzelend en zijn ze bang voor dat andere. Zo bezien zijn de meeste Amerikanen niet racistisch zoals Hitler dat was of de KKK (Ku Klux Klan). Ze zijn wel bevooroordeeld.

De doorsnee blanke zal waarschijnlijk meer vooroordelen moeten overwinnen tegen zwarten dan tegen Hispanics, Aziaten of andere groepen immigranten. Maar toch heeft hij wel degelijk geleerd onderscheid te maken in zijn vooroordelen – blanken scheren zwarten niet allemaal meer over één kam. Op basis van spraakgebruik, kleding en manier van doen, ziet de gemiddelde blanke Amerikaan heel goed het verschil tussen zwarten uit de middenklasse en arme zwarten. Hij zal ook heel anders reageren op deze twee groepen. Onmiskenbaar is dat mensen uit de getto’s veel meer last hebben van raciale en klassevooroordelen dan andere zwarten, en tegelijkertijd het minst gemakkelijk de hindernissen op hun pad naar vooruitgang kunnen ontwijken of opruimen.

Hooggespannen verwachtingen

Heel belangrijk is ten slotte dat verschillende groepen onderling heel verschillende verwachtingen hebben van hun mogelijkheden om vooruit te komen. Onderzoek toont aan dat zwarte nieuwkomers in de grote steden meer verdienen dan zwarten die er geboren zijn. Blijkbaar gebeurt er iets in de getto’s dat een rem zet op de opwaartse mobiliteit van de gemiddelde immigrant.

Dit verschijnsel valt gedeeltelijk te verklaren uit het feit dat emigranten uit het buitenland nagenoeg elke baan, hoe vervelend dan ook, aangrijpen om zich hogerop te werken. Hun verwachtingen op de korte termijn zijn relatief bescheiden en ze rekenen er niet op direct te worden opgenomen in de Amerikaanse ‘mainstream’. Wel houden ze op de lange termijn hooggespannen verwachtingen. Dit gold ook voor de eerste emigranten die uit het zuiden kwamen.

Maar degenen die zijn geboren in de huizenprojecten in de grote steden, kijken daar anders tegenaan. Zij beschouwen zichzelf volledig als Amerikaan en komen in opstand als zij ondervinden dat hun mogelijkheden worden beperkt, of als ze denken dat dit zo is. Zij voelen zich vaak buitengesloten en gehaat. In plaats van verwachtingen koesteren ze frustraties, cynisme en gelatenheid. Hun bereidheid om wat op te bouwen en terwille daarvan zo’n beetje alles te accepteren, is bij lange na niet zo groot als die van hun ouders en grootouders.

Een ander verschil tussen immigranten en de in de Amerikaanse steden geboren armen, is de rol van de sociale bijstand in hun leven. Illegale immigranten komen niet in aanmerking voor bijstand en legale immigranten maken er niet graag gebruik van. Ze ervaren de bijstand vaak als een schande, terwijl de in Amerika geboren armen ze gemakkelijk gebruiken. Zij calculeren: ‘Waarom zou ik een baan nemen in een sweat shop als ik van de bijstand meer kan krijgen? Waarom zou ik gaan werken als ik er niets mee opschiet?’

Droeve werkelijkheid

Helaas probeert het Amerikaanse sociale beleid vooral de getto’s als woonplaatsen te verbeteren, in plaats van mensen te helpen de getto’s te verlaten. De droeve werkelijkheid is dat de getto’s alle ballast dragen van de Amerikaanse rassengeschiedenis, en dat het de meest verschrikkelijke plaatsen van de wereld zijn om te wonen.

Daarom ben ik ervan overtuigd dat de hele notie van wederopbouw van de getto’s onhoudbaar is. De Europese emigranten van honderd jaar geleden waren absoluut niet van plan om voorgoed in de getto’s te blijven wonen, waarom zouden we dat dan wel van de zwarte bevolking verwachten?

Van alle dramatische oplossingen die zijn bedacht voor de problemen in de getto’s, is de afgelopen kwart eeuw de gedachte dat zij ‘ontwikkeld’ kunnen worden tot bloeiende etnische enclaves het meest gangbaar en standvastig gebleken. Het idee van ‘getto-ontwikkeling’ stamt uit de politiek linkse hoek, maar het hele ideologische spectrum voelt zich ertoe aangetrokken.

Belastingvoordelen

Jarenlang is het zelfs het officiële standpunt geweest van de Republikeinse regeringen in Washington. Dat kwam onder meer door de overtuiging dat het de lokale politiek moet zijn die getto’s vooruit moet helpen, zelfs als de regering ervoor betaalt. Belastingimpulsen moeten leiden tot de vestiging van bedrijven, bewonerscommissies moeten huisvestingsprojecten beveiligen, gemeentelijke corporaties moeten hun woningen opknappen, ouders moeten de scholen verbeteren en voor alles moet de bureaucratie uit Washington buiten de deur gehouden worden.

Republikeins presidentskandidaat Jack Kemp is een goed voorbeeld van deze filosofie. Kemp, die onder president Bush minister was van Volkshuisvesting en Stadsontwikkeling, roept al jaren om enterprise zones – het lokken van bedrijven door belastingvoordelen. Hij wil ook naar Brits voorbeeld gemeentewoningen verkopen aan de huurders. Gevoelsmatig spreken dergelijke voorstellen de mensen zeer aan. Zij verlenen de getto’s het romantische aureool dat Amerikanen associëren met het leven in een kleine stad.

Niet het grootse probleem

Jammer genoeg blijkt in de praktijk dat getto-ontwikkeling niet werkt. Natuurlijk moeten de getto’s veiliger worden en moeten de scholen worden verbeterd, maar het gevolg is alleen maar een versnelling van de exodus van de bewoners naar zwarte arbeiders- en ambtenarenwijken. Zij volgen daarmee het voorbeeld van de miljoenen zwarten die sinds de jaren zestig naar de suburbs zijn vertrokken. Ook daar echter zijn de meeste wijken niet geïntegreerd.

Ik vind dat niet zo vreselijk, niet omdat ik vind dat je als je zwart bent ook in een zwarte wijk moet wonen, maar omdat het bij lange na niet Amerika’s grootste probleem is dat niet elke wijk een etnische afspiegeling van de maatschappij is. Als multiraciale maatschappij heeft Amerika meer bereikt dan welke andere samenleving, waar ook ter wereld. En daar gaat het ook niet om. Uiteindelijk maakt niemand zich zorgen over de Jamaïcaanse, Koreaanse, Iraanse en Indische wijken in New York City. Relevant is of iemand uit een etnische minderheid zijn wijk kan verlaten, en zich kan vestigen waar hij maar wil.

Natuurlijk moeten we ons wel zorgen maken als etnische scheidingen leiden tot incidenten als Bensonhurst of Howard Beach – wijken in New York waar zwarten werden vermoord die zich in de ‘verkeerde wijk’ bevonden. Maar ik geloof niet dat gedwongen integratie van woonwijken een einde zal maken aan racistisch geweld. Integratie van woonwijken is juist de allerlaatste stap, omdat het veruit de moeilijkste is. We hebben heel wat meer bereikt met integratie op de werkplek en in het openbare leven.

Social engineering

Nu geloof ik zeker in integratie, maar ik vind dat de eerste twee punten op het prioriteitenlijstje belangrijker zijn: de vreselijke leefomstandigheden van de armen in de steden en de algemene economische en sociale gezondheid van zwart Amerika. Als we daar wat aan hebben gedaan, dan zal integratie vanzelf plaatsvinden, op een natuurlijke en ongeforceerde manier.

In werkelijkheid gaat het er niet om of de zwarten in getto’s wonen of verspreid in blanke woonwijken. De assimilatie en de mogelijkheden tot ontplooiing moeten worden losgekoppeld van door de regering afgedwongen integratie van woonwijken – een beleid dat enorm veel verzet oproept.

Niemand heeft bezwaar tegen opwaartse mobiliteit van zwarten. Wel controversieel is overduidelijke ‘social engineering’, het van bovenaf opleggen. Blanken zullen zich altijd verzetten tegen voorstellen voor een groot huisvestingsproject in hun wijk. Als tussen twee groepen zowel ras- als klasseverschillen bestaan, zal het verzet tegen geïntegreerde huisvesting zeer groot zijn. Maar het is ook zo dat wanneer je iets hoger op de sociale ladder komt, boven het niveau van de allerarmsten, de automatische vooroordelen beginnen weg te vallen, waardoor integratie mogelijk wordt.

Ik moet hier echter aan toevoegen dat vooroordelen ook samenhangen met aantallen. Toen er bijvoorbeeld relatief weinig zwarten in Chicago woonden, waren er ook weinig raciale spanningen en de scheiding in woongebieden was lang niet zo strikt als tegenwoordig. Maar toen de zwarte bevolking in groten getale naar Chicago kwam, sloegen de paniek en de vooroordelen toe. De intensiteit van de vooroordelen nam duidelijk toe naarmate de aantallen groter werden.

Individuele gezinnen

Er zijn maar enkele voorbeelden waar integratie wel succesvol heeft plaatsgevonden. Het Gautreaux-programma in Chicago is een kleinschalige, geslaagde poging om armen uit het stedelijke getto weg te halen van de zelfkant van de maatschappij. Dit programma vloeide voort uit een rechtszaak die in 1966 werd aangespannen tegen de dienst huisvesting van Chicago, die volgens de klagers het Veertiende Amendement op de Grondwet (dat discriminatie verbiedt) en de Civil Rights Act schond, door gescheiden huisvestingsprojecten te plannen.

De zaak Gautreaux is genoemd naar de voornaamste eiser, Dorothy Gautreaux, een inwoonster van een van de huisvestingsprojecten in South Side Chicago. De zaak sleepte bijna tien jaar voor verschillende rechtbanken, totdat het Hooggerechtshof van de VS uiteindelijk een beslissing nam in het voordeel van Gautreaux, die inmiddels was overleden. Het rechtstreekse gevolg van deze rechtszaak was dat sindsdien in Chicago geen grote projecten meer zijn gebouwd. Als onderdeel van deze uitspraak werd ook een programma opgezet om zwarte gezinnen uit de projecten te huisvesten in wijken in de suburbs.

De deelnemers aan het Gautreaux-programma worden zorgvuldig geselecteerd en verhuizen naar zowel zwarte als blanke woonwijken. In feite worden de gezinnen één voor één uit de projecten en de gettocultuur in z’n algemeenheid gehaald. Er wordt niet aangekondigd dat de nieuwe buren meedoen aan het Gautreaux-programma, zij zijn gewoon het nieuwe gezin dat op nummer 203 is komen wonen. Het komt neer op gespreide huisvesting, maar in plaats van de huizen worden nu individuele gezinnen verplaatst, een aanpak die veel minder paniek en verzet oproept. Volgens critici kan het Gautreaux-programma niet op grote schaal worden gebruikt en waarschijnlijk is dat waar. Het is geen universele oplossing, maar op kleine schaal lijkt het wel te werken.

Economisch niet haalbaar

Amerika moet iedere steen omkeren om andere voorbeelden te vinden van programma’s die werken, en uitzoeken of die ook elders zijn te gebruiken. Het moet een raciaal-neutraal sociaal beleid ontwikkelen, dat vooral is gericht op economische verbetering en het doorbreken van de gettocultuur. In de huidige samenleving zijn universele oplossingen niet realistisch. Het is eenvoudigweg economisch niet haalbaar om algemene gezondheids-, onderwijs- en bijstandsregelingen te introduceren die zowel gelden voor armen als voor niet-armen.

Amerika moet al zijn energie concentreren op het voornaamste probleem in dagelijks leven, de stedelijke onderklasse. Dat probleem vergiftigt niet alleen de raciale verhoudingen, maar ook de Amerikaanse houding tegenover onderwijs, rechtshandhaving, en het leven in de stad zelf.

Amerika zou niet moeten terugdeinzen voor interventie: het leveren van diensten, het stimuleren van assimilatie, het verbeteren van het onderwijs, vakopleidingen, gezondheid, zwangerschapspreventie, voeding, stageplaatsen. Een dergelijk doelgericht programma moet vooral niet worden gepresenteerd als een programma voor de zwarte bevolking, ook al zullen zij er verhoudingsgewijs wel het meest bij gebaat zijn. Het zou moeten voorkomen dat mensen blijvend geïsoleerd raken aan de zelfkant van de Amerikaanse maatschappij.