De wetgevende macht in de Verenigde Staten. Bestaat uit twee huizen: het Huis van Afgevaardigden, met 435 leden, en de Senaat, met 100 leden (twee per staat). Afgevaardigden staan het dichtst bij de mensen, althans dat was het idee van de opstellers van de Amerikaanse grondwet. Daarom worden ze iedere twee jaar gekozen en vertegenwoordigen ze een district van beperkte omvang, zodat iedereen zijn vertegenwoordiger kent. Een staat heeft kiesdistricten op basis van het aantal inwoners, zodanig dat districten min of meer hetzelfde aantal inwoners hebben. Iedere tien jaar wordt dat opnieuw bekeken op basis van de gegevens van de volkstelling. Zo heeft in 2008 Californië (35 miljoen inwoners) 53 districten, terwijl Nebraska (1,7 miljoen inwoners) 3 districten heeft.
Senatoren worden voor zes jaar gekozen en vertegenwoordigen een hele staat. Dat alle staten er twee hebben, ongeacht hun omvang of bevolkingsgrootte, is het gevolg van een compromis dat in de Grondwet werd opgenomen om de kleinere staten te compenseren voor hun mindere macht in het Huis. Iedere twee jaar moet eenderde deel van de Senaat naar de kiezers toe. Hillary Clinton bijvoorbeeld werd in 2000 gekozen tot Senator voor New York en in 2006 herkozen. De termijnen van Senatoren overlappen elkaar dus, zodat er altijd een vertragend politiek effect in zit.
In de loop der tijd is de Senaat steeds gewichtiger geworden in de brede politieke besluitvorming. In de Grondwet heeft de Senaat de bevoegdheid gekregen om verdragen goed te keuren (waarvoor een tweederde meerderheid is vereist), terwijl ook belangrijke politieke benoemingen door de Senaat moeten worden goedgekeurd. Vanwege hun langere zittingstermijn, hun beperkte aantal en hun staatsmanachtige uitstraling, spelen senatoren een grotere rol in het Amerikaanse politieke leven dan Afgevaardigden (met uitzondering van een paar politici die hun hele leven slijten in het Huis en daaraan hun machtsbasis danken).
Het is geen toeval dat zo veel senatoren denken dat ze ook wel president zouden kunnen zijn. In Washington zegt men vaak dat vrijwel alle senatoren als ze ’s ochtends in de spiegel kijken een mogelijke president zien. Het is aantrekkelijk te denken dat je het beter kan dan die hannes in het Witte Huis. De realiteit is dat er sinds John F. Kennedy (1960) geen enkele senator meer direct tot president is gekozen. Leden van het Huis van Afgevaardigden moeten nog verder terug: James Garfield (1880) was de laatste Afgevaardigde die president werd. De meeste presidenten in de twintigste eeuw waren eerder gouverneur.