De cliënten van de American Civil Liberties Union kunnen variëren van Mohammed Ali tot Oliver North, van de lezers van James Joyce tot Larry Flint, maar waar het de organisatie werkelijk om gaat is het verdedigen van de Bill of Rights – de Amerikaanse grondrechten. In die zin zijn alle Amerikanen cliënt. Portret van een grass roots organisatie.
Door Frans Verhagen
Skokie is een onopvallende voorstad van Chicago. Er wonen veel immigranten van Europese afkomst, voornamelijk joodse vluchtelingen met ervaringen in Duitse concentratiekampen. In 1975 werden zij op smakeloze wijze aan dat verleden herinnerd.
De National Socialist Party of America, de Amerikaanse variant van de neonazi's, besloot in Skokie geüniformeerd te gaan demonstreren. Frank Collins, de leider van die onfrisse club, wilde enkel provoceren en hij kreeg zijn zin. De gemeenteraad van Skokie verbood de demonstratie, waarna Collins luidkeels verklaarde dat zijn recht op vrije meningsuiting en vrije vereniging werd geschonden. Hij vroeg hulp bij de ACLU, de American Civil Liberties Union. Daar trof hij weinig sympathie voor hemzelf of zijn club, maar wel hulp bij het verdedigen van zijn rechten. Dankzij de ACLU wonnen Collins en zijn kornuiten het proces.
In ACLU gelederen klonk luid geknars van tanden. Toch had de vereniging, die zich ten doel stelt om de grondrechten te verdedigen, geen andere keuze dan Collins helpen. De claim dat neonazi's geen rechten hebben, zag de ACLU als een gevaarlijke stellingname. Dat zou precedenten scheppen. 'Vandaag zijn het nazi's, morgen zwarten, pacifisten, vrouwen of Indianen', zo stelde de landelijk coördinator van de ACLU. 'Als je de vrijheid van meningsuiting niet verdedigt voor alle groeperingen dan doe je precies wat nazi's willen: je zet de eerste stap op weg naar een totalitaire maatschappij.'
Luidruchtige verdediger
De ACLU heeft een eenvoudige doelstelling en probeert die consequent uit te voeren. Onbegrip over Skokie kostte de ACLU veel leden, maar verschafte de organisatie de geloofwaardigheid om in de jaren tachtig de regering Reagan aan te spreken. Zo won de ACLU een rechtszaak tegen de toenmalige minister van Volksgezondheid, die bureaus voor gezinsplanning had verplicht ouders in te lichten wanneer de bureaus voorbehoedsmiddelen verstrekten aan mensen jonger dan zeventien jaar. Een onaanvaardbare inmenging in het persoonlijke leven van de tieners, meende de ACLU. Dat vond de rechter ook.
Het zal niet verrassen dat de ACLU anderhalf jaar na elf september de meest luidruchtige verdediger is van de Amerikaanse grondrechten. Volgens de voorzitter van de ACLU is de nieuwe Homeland Security Act van november 2002 dubbel fout: 'Hij biedt niet meer veiligheid maar hij neemt ons wel vrijheid af.'
Het is een typische ACLU uitspraak. De eerste stelling lijkt politieker dan nodig, want wat weet de organisatie nu van nationale veiligheid? De tweede stelling valt een stuk beter te onderbouwen. De ACLU verzet zich bijvoorbeeld tegen de overheidspogingen om burgers die verdacht worden van banden met terrorisme het recht op een advocaat te ontzeggen. Verder waarschuwt de organisatie tegen nieuwe 'inkijk-programma's' waarbij alle mogelijke elektronische communicatie wordt verzameld en geanalyseerd op 'terroristisch gedrag'. Deze zorg geldt niet in het minst omdat een ex-veiligheidsadviseur van president Reagan, admiraal Poindexter (veroordeeld wegens misleiding van het Congres), aan het hoofd staat van deze operatie. De ACLU klaagt dat wat tot nu toe alleen gold voor spionnen en terroristen, nu wordt toegepast op iedere burger.
Links en on-Amerikaans
'ACLU' geldt in conservatief Republikeinse kringen zo'n beetje als codewoord voor 'uiterst links' en 'pro-misdaad'. Dat bleek bijvoorbeeld in de presidentsverkiezingen van 1988, toen George H. W. Bush klaagde dat Democratisch presidentskandidaat Michael Dukakis een card carrying member van de ACLU was. In plaats dat Dukakis in ging op de schendingen van grondrechten door de regering Reagan (waarin zijn opponent vice-president was), liet Dukakis de impliciete aanklacht onweersproken. Dat zingt nu nog door. Wie naar Amerikaanse talkradio luistert, tegenwoordig grotendeels in conservatieve handen, hoort de ACLU geregeld in één adem met vakbonden, onderwijzers, Ted Kennedy en andere symbolen van wat links en on-Amerikaans is.
Misschien is dat onvermijdelijk in de gechargeerde sfeer van de Amerikaanse binnenlandse politiek. Maar het is ook vreemd, want wat is er nu Amerikaanser dan het beschermen van de Bill of Rights? Alsof conservatieven, vrije markt propagandisten en talk show hosts daar geen baat bij hebben. Zeker van de laatsten zou je meer respect verwachten. Want al steunt de ACLU niet ieders visie, ze verdedigt wel iedereens rechten. 'Ik krijg er kippenvel van als ik bedenk wat voor soort lieden we in de loop van de jaren hebben moeten vertegenwoordigen', zegt voormalig directeur wetgeving Burt Neuborne.
Het is een feit dat grondrechten vaker onder vuur liggen van rechts dan van links. Maar vaker nog komt de dreiging van beide kanten. Neem Larry Flint, de uitgever van pornografische tijdschriften en nemesis van zowel christelijk rechts als feministisch links. Flint kon rekenen op verdediging van de ACLU toen hij door het Amerikaans gerecht werd vervolgd.
Typisch Amerikaans
Volgens bewonderaars is de ACLU een waakhond die de grondwettelijke rechten verdedigt, volgens tegenstanders geeft de organisatie een vertekend beeld van wat de Grondwet zegt of beoogt. Feit is dat de rechter de ACLU vaak gelijk geeft. In elk geval is de ACLU een factor van belang, met 275.000 leden en activiteit in wel 6.000 zaken per jaar.
De ACLU is een typisch Amerikaanse organisatie, al was het alleen omdat ze een voorbeeld is van de manier waarop Amerikaanse burgers zich organiseren om een belang te behartigen. Alexis de Tocqueville had er in Democratie in Amerika al op gewezen: geen groter gevaar bedreigt een democratie dan de tirannie van de meerderheid; alleen georganiseerde burgers konden zich daartegen beschermen.
Het duurde tot de Eerste Wereldoorlog dat dit gevaar als voldoende urgent werd erkend. De directe aanleiding waren overheidsrepressie in het kader van de oorlog en angst voor de arbeidersbeweging, versterkt door de Russische revolutie. Dit leidde tot wat bekend staat als de ' Red Scare '. Dienstweigeraars werden de gevangenis in gegooid, kritiek op de overheid werd een misdaad en burgers van Duitse of Oost-Europese afkomst werden gediscrimineerd.
Ook na de oorlog bleef de minister van Justitie, A. Mitchell Palmer, over de schreef gaan in een poging zijn presidentiële ambities te onderstrepen. Hij meende dat communisme 'zich een weg at, de huizen in van de Amerikaanse arbeider'. Palmer maakte gebruik van anarchistische bomaanslagen, om socialisten en vakbonden hard aan te pakken. Honderden niet-Amerikanen met een verblijfsvergunning werden uitgewezen. Het ministerie van Defensie sloot meer dan 4.000 verdachte radicalen op, sommige omdat 'ze er buitenlands uitzagen'.
Recht op antisemitisme
In 1920 verleidde dit de 35-jarige jurist Roger Baldwin, die zelf wegens dienstweigering gevangen had gezeten, tot de oprichting van de ACLU. Baldwin was van gegoede komaf, maar hij onderhield hij nauwe banden met de vakbeweging, vooral met de befaamde International Workers of the World. Aanvankelijk verdedigde de ACLU van ook vooral linkse activisten, vooral communisten. Maar al snel leidde een strenge en consequente bescherming van grondrechten tot een bredere cliëntèle. Zo verdedigde de ACLU het recht van een krant (eigendom van Henry Ford) om antisemitische uitspraken te publiceren. Ook het recht van de Ku Klux Klan om racistische lectuur rond te sturen werd beschermd. Vrije meningsuiting kon alleen maar verdedigd worden, vond Baldwin, als je consequent ieders recht daarop verdedigde.
Zo raakte de ACLU in 1925 verzeild in het Monkey Trial tegen onderwijzer John Scopes, die in strijd met de wet van het fundamentalistische zuiden Darwins evolutieleer onderwees(zie Amerika 2003). Scopes reageerde op een oproep van de ACLU met het aanbod om eenieder te verdedigen die bereid was deze wet te schenden. Scopes stond tegenover een beroemde aanklager, drievoudig Democratische presidentskandidaat William Jennings Bryan, in deze latere jaren meer bekend als bezielend spreker voor fundamentalistische zaken. De ACLU engageerde Clarence Darrow, de beste strafpleiter van het land. Darrow zette Bryan voor joker, althans in de ogen van de niet-fundamentalisten, maar verloor het proces (in hoger beroep bleef Scopes vrij op basis van een technisch punt). Voor de ACLU was het goed publiciteit: ze werd in veler ogen de verdediger van het gezonde verstand.
Daarmee maakte de ACLU zich wat los van het verdedigen van vakbondsrechten, de belangrijkste activiteit in die jaren, waarin een golf van anti-vakbondsgeweld over het land rolde als reactie op het toegenomen aantal stakingen. Werkgevers schonden regelmatig het recht op vrije vergadering en op picketing (posten voor de poort).
De ACLU was vooral Baldwins club en enig wantrouwen tegen zijn persoon was niet geheel ongerechtvaardigd: zijn sympathieën voor collectivisme en een opgelegde ideale samenleving klonken weinig liberaal. Baldwin zelf vielen de schellen pas van de ogen bij het Duits-Russische niet-aanvalsverdrag van 1939. Ineens kapte hij rigoureus de banden met oude ideeën en oude vrienden. In 1940 duwde hij er zelfs een resolutie door die verhinderde dat communisten in het bestuur van de ACLU konden komen, wat leidde tot de rare paradox dat de ACLU grondrechten verdedigde maar zelf bepaalde burgers niet toeliet.
Strijd om de burgerrechten
Het leidde tot verwarring en de nodige bestuurlijke confrontaties. Toch nam de ACLU in 1942 een moedige stap door de internering van meer dan 130.000 Japans-Amerikanen aan te vechten. Er waren niet veel Japans-Amerikanen bereid om zich te verzetten (uit angst om onpatriottisch te lijken) maar de paar die protest aantekenden, werden door de ACLU geholpen, tot aan het Supreme Court toe. Het was een waardig maar vergeefs gevecht, want het hoogste gerechtshof bevestigde de rechtmatigheid van Amerika's meest schandelijke beleidsmaatregel in de twintigste eeuw (zie Amerika 2001/01).
Tijdens de Koude Oorlog en de hoogtijdagen van het McCarthyisme, was de bereidheid om op te komen voor verdedigers van grondrechten gering. Baldwin zelf was zo anticommunistisch geworden dat hij weigerde illegale afluisterpraktijken en ander duister werk van de FBI aan te klagen. In 1950 werd hij door zijn eigen vereniging op non-actief gezet.
Geleidelijk aan hervond de ACLU zich, werd ambitieuzer en breder georiënteerd, wat onder meer leidde tot een nieuwe focus op de burgerrechten voor zwarten. De drijvende kracht hierachter was Chuck Morgan, de directeur van het nieuwe Southern Regional Office. Tot dan toe had de ACLU het voortouw overgelaten aan de NAACP, de National Association for the Advancement of Colored People. Vaak zorgde de ACLU voor ' friends of the court ' -briefs , memo's die door de rechter worden meegewogen. Morgan vond dat de organisatie te weinig 'haar handen vuil maakte' en sleurde de ACLU naar de voorhoede van de grondrechtenstrijd, waar zaken als het desegregeren van jury's, hervorming van het kiessysteem in Georgia en uitbanning van segregatie in gevangenissen werden uitgevochten.
Ook 'Vietnam' verscheen op de agenda. De ACLU hielp Julian Bond, die vanaf 1965 tot driemaal toe werd gekozen voor het Huis van Georgia maar zijn zetel niet kreeg omdat hij zich achter de dienstweigeraars schaarde. Bond won uiteindelijk bij het Supreme Court en diende als een van de eerste zwarte politici in het Huis en de Senaat van Georgia (tegenwoordig is hij voorzitter van de NAACP).
Later verdedigde de ACLU Mohammed Ali bij diens zaak als gewetensbezwaarde. Maar de meeste faam verwierf Morgan met het verdedigen van Howard Levy, een arts die in 1966 werd opgeroepen in het leger. Kort daarna werd hij voor de krijgsraad gedaagd wegens zijn weigering om medics op te leiden voor de Green Berets – die hij als ' killers ' beschouwde. De ACLU construeerde de zaak als een geval van vrijheid van meningsuiting en de vraag of die ook binnen het leger gold, maar daarmee kwamen ze in eerste instantie niet ver bij de krijgsraad, zeker niet in oorlogstijd. De volgende stap was de vraag of je iemand kon dwingen mee te werken aan de opleiding van mensen die 'oorlogsmisdaden' pleegden. Zo ja, dan moest je dat aantonen. Zo werd de zaak een pandemonium over de vraag of in Vietnam oorlogsmisdaden werden begaan. Morgan kreeg veel publiciteit, Levy kreeg drie jaar en de ACLU raakte toch wel erg betrokken bij de politiek van de dag. Ook veel leden vonden dat het veeleer een aanval op de oorlog was dan een verdediging van grondrechten.
Partijdige sfeer
Politisering was haast onvermijdelijk in de jaren zestig en zeventig. Zo was de ACLU in 1973 een van de eerste organisaties die opriep tot een impeachment van Richard Nixon, wegens meineed in de aan Watergate gerelateerde processen. Het aantal leden van de ACLU schoot omhoog, maar de partijdige sfeer is sindsdien eigenlijk nooit meer verdwenen. Toch was een belangrijke doorbraak als de veroordeling van Henry Kissinger wegens het afluisteren van medewerkers mede te danken aan het onvermoeibare doorploeteren van de ACLU. Morton Halperin, de assistent die in 1984 zijn gelijk haalde, meent dat alle regeringen de neiging hebben om geheimhouding te overschatten, of ze nu Republikeins of Democratisch zijn. Voortdurende waakzaamheid is geboden.
Politieke conflicten zijn inherent aan de fluïde aard van de interpretatie van grondrechten. In de traditionele opvatting gaat het om grondwettelijke regels die de natuurlijke en onvervreemdbare rechten van iedere burger weergeven. Economische, raciale en sociale vraagstukken hebben daar niets mee te maken. Een meer activistische interpretatie meent echter dat deze rechten ook als instrument gebruikt moeten worden voor verandering. In de jaren dertig ging dat om de vraag of ook organisaties zoals vakbonden deze rechten bezaten, in de jaren zeventig vonden sommige leden van de ACLU dat ook armoede een schending is van de grondrechten. De strijd hierover lijkt in zoverre beslecht dat er inmiddels zoveel organisaties zijn die met armoedebestrijding bezig houden, dat de ACLU het onderwerp kan laten rusten.
In de jaren tachtig was het een omstreden onderwerp of de ACLU zich moest verzetten tegen buitenlands beleid dat de grondrechten elders ondermijnt, zoals in El Salvador en Nicaragua. In die context is de beoordeling als 'linkse activisten' door de regering Reagan niet zo verrassend.
Meer lobbyen
Sinds de jaren zestig is de nadruk van het werk van de ACLU veranderd. Ging het aanvankelijk vooral om het daadwerkelijk voeren van processen in de rechtszaal, geleidelijk is het lobbyen belangrijker geworden. Vanuit de redenering dat voorkomen beter is dan genezen, probeert de organisatie de wetgevers al te beïnvloeden als de wetgeving eraan zit te komen. Voordat de Homeland Security Act in 2002 op tafel kwam, was de ACLU bijzonder actief op Capitol Hill – overigens zonder al te veel succes. Een derde activiteit zijn de educatieve inspanningen, door bewerken van de media en publiceren van artikelen en rapporten.
De ACLU is een typische grass roots organisatie. De bijna 300.000 leden zijn georganiseerd in vijftig afdelingen, in iedere staat één, en driehonderd onderafdelingen. De afdelingen voeren een vrij autonoom beleid maar viermaal per jaar sturen zij afgevaardigden naar de tachtig leden tellende National Board of Directors. Daar wordt het concrete beleid uitgestippeld. Eenmaal per twee jaar komen alle organen bij elkaar om de grote lijnen uit te zetten.
De lobbyactiviteiten zijn financieel afgescheiden van de andere bezigheden. Het geld dat aan lobbywerk wordt besteed is namelijk niet fiscaal aftrekbaar, het ideële werk wel. De ACLU draait voornamelijk op zijn vrijwilligers. Tweehonderd mensen zijn in vaste dienst, van wie tachtig juristen. Maar dagelijks zijn meer dan vijfduizend mensen voor de ACLU in de weer.
In Washington zijn een stuk of tien lobbyisten dagelijks op pad om belangrijke zaken aan te zwengelen. Ze achtervolgen vooral swing voters , Congresleden die nog kunnen worden overgehaald. De lokale afdelingen spelen daar, ook in goed Amerikaanse traditie, een grote rol in. Daar bellen vrijwilligers de politici, sturen brieven, telefoontjes, telegrammen en bezoeken.
Wie de site van de ACLU bezoekt, kan alleen maar concluderen dat de organisatie niet verbaasd moet zijn over politieke tegenstand. Neem haar standpunt over het gebruik van vouchers voor onderwijs, een soort cheques waarmee mensen vrij hun school kunnen kiezen. De ACLU is tegen deze heilige graal van de conservatieven omdat het overheidsgeld zou sluizen naar privé-scholen. Die zijn katholiek of protestants en dat is in strijd met de vrijheid van geloof. En de poging om de Homeland Security Act tegen te houden, was tot mislukken gedoemd.
Toch is het in de opgefokte sfeer na 11 september wel degelijk belangrijk dat er een organisatie is die zijn stem laat horen als minister Ashcroft weer allerlei grondrechten bedreigt. Het mag nog steeds niet populair zijn voor politici om een ' card carrying member ' van de ACLU te zijn, er zijn gelukkig wel genoeg burgers met zo'n kaart op zak.
Geen zaak is te min voor de ACLU. Binnenkort buigt het Supreme Court zich over een casus die zich afspeelt in Salt Lake City, de stad van de Mormonen. In 1999 had de Mormoonse kerk van de stad een stuk grond gekocht, het blok van Main Street voor hun tempel. Ze legden er 8,1 miljoen dollar voor neer en bouwden er een 'oase': wandelpaden van rode steentjes, fonteinen, waterpartijen. Vervolgens probeerden ze het gedrag in de oase te reguleren. Niet-welkom waren 'aanstootgevende groepen en personen', waaronder vrouwen in halter tops , een Baptistische predikant die Mormonen probeerde te 'redden' en een man die een T-shirt droeg met een mormonen schofferende tekst. Volgens de ACLU behoort het dragen van halter tops en T-shirts tot de vrijheid van meningsuiting. Als je dit precedent schept, God weet waar het dan eindigt.