In 1936 stemde 97 procent van de blanke inwoners van Mississippi op de Democraat Franklin D. Roosevelt. Na de aanname van de Civil Rights Act van 1964 waarbij de zwarten eindelijk hun burgerrechten kregen, stemde meer dan zestig procent van de blanken in het zuiden op de Republikein Barry Goldwater. Diens tegenstander, Lyndon Johnson, had dat al voorzien toen hij de burgerrechten door het Congres loodste. ‘There goes the solid south,’ zei Johnson toen de wet werd aangenomen.
De segregatie in het Diepe Zuiden hing samen met de absolute dominantie van de politiek in die regio door de racistische zuidelijke Democraten. Toen op landelijk niveau de gelijke burgerrechten werden afgedwongen, nog wel door een Democratische regering, was het niet zo verwonderlijk dat de kiezers hun traditionele loyaliteit lieten varen. Bouwend op het succes van Goldwater in 1964 slaagde Richard Nixon erin om bij de verkiezingen van 1968 van het zuiden een Republikeins bolwerk te maken. Tegenwoordig is het zuiden tamelijk solide Republikeins en is door de demografische verschuiving de invloed van zuidelijke staten behoorlijk toegenomen. Sinds John F. Kennedy kwamen alle presidenten óf uit Californië óf uit het zuiden, inclusief Texas. Gerald Ford is de enige uitzondering, maar hij werd dan ook nooit gekozen.
In 2008 won Obama uit Illinois van de oude man uit Arizona, John McCain, maar die werd nooit echt als een zuiderling gezien. Huckabee kon in die categorie winnen. In 2012 lijkt Newt Gingrich uit Georgia te profiteren van het zuidelijk effect.