Verkiezingsstrategie waarbij een zittende president laat weten dat hij het te druk heeft om campagne te voeren. Genoemd naar de rozentuin van het Witte Huis, de plek waar buitenlandse leiders worden ontvangen. De suggestie is dat de kandidaat wel wat beters te doen heeft dan het land rond te gaan om stemmen te winnen.
Meestal geassocieerd met Jimmy Carter die hem toepaste in 1980, maar eerder al gebruikt door diens voorganger, Gerald Ford. In de loop van 1975 en 1976 had Ford zo veel in het land rondgereisd om zijn positie als kandidaat op te bouwen dat zijn geloofwaardigheid als president eronder begon te lijden. Na de Republikeinse conventie besloot hij daarom voornamelijk te laten zien dat hij hard aan het werk was voor de Amerikaanse burger. Hij kwam de tuin niet meer uit. De verkiezingen won Ford er niet mee.
President Carter leende dit concept toen hij in 1980 volkomen in beslag werd genomen door de Iraanse gijzelingscrisis. In reactie op Carters toestemming aan de afgezette sjah van Iran om in New York een medische behandeling te ondergaan, namen Iraanse studenten op 4 november 1979 een stuk of vijftig Amerikaanse diplomaten in Teheran in gijzeling. De nieuwe Iraanse leider ayatollah Khomeiny liet hen begaan. Amerika stond machteloos.
Carter probeerde met alle mogelijke middelen de gijzelaars los te krijgen, zonder veel vooruitgang te boeken. De gijzeling domineerde de Amerikaanse televisie. Iedere avond meldde de nieuwslezer van CBS hoeveel dagen de Amerikanen al vastzaten. De getalenteerde interviewer Ted Koppel begon zelfs een televisieprogramma dat elke avond over het onderwerp discussieerde, Nightline.
Een poging om de gijzelaars te bevrijden, in april 1980, mislukte maar legde de scheiding der geesten bloot in de regering-Carter. Minister van Buitenlandse Zaken Cyrus Vance, een tegenstander van ingrijpen, nam na de actie ontslag – een van de zeldzame keren dat een Amerikaanse minister op inhoudelijke gronden is vertrokken.
Carters Rose Garden Strategie had een groot nadeel: elke dag weer benadrukte de president dat hij zelf ook in gijzeling werd gehouden. De Iraanse leider Khomeiny was zich daarvan maar al te bewust en liet de gijzelaars pas los op de dag dat de nieuwe Amerikaanse president, Ronald Reagan, werd geïnstalleerd. Geruchten over betrokkenheid van de Reagan-campagne bij het langer laten duren van de gijzeling, om te voorkomen dat Carter met een succes ging strijken, zijn niet bewezen. (Zie ook: October surprise.)