Landslide

Een klinkende overwinning waarbij de tegenstander wordt verpletterd – een aardverschuiving. Een sterker staaltje dan de overwinning van Ronald Reagan op Walter Mondale in 1984 is nauwelijks mogelijk: Mondale haalde alleen de kiesmannen van zijn eigen staat, Minnesota, en het District of Columbia (Washington). Door het kiessysteem lijken landslides altijd erger dan ze zijn. Mondale haalde nog altijd 40,6 procent van de stemmen. Door een goede spreiding van Reagan was diens meerderheid in het kiescollege echter bijzonder groot. Daardoor kon Reagan een serieus mandaat claimen voor verandering – een van de voordelen van het Amerikaanse kiessysteem.

Het criterium voor een landslide is niet eenduidig: de winnaar moet gewoon een verbazend hoog resultaat gehaald hebben. In die termen gezien was de overwinning van Reagan in 1980 al een landslide. Hij haalde toen maar net meer dan 50 procent van de stemmen, maar pikte alle staten op vijf na in. Dat maakte voldoende duidelijk dat de kiezers iemand anders wilden dan de zittende president, Jimmy Carter.

Andere beroemde landslides: in 1820 haalde James Monroe alle kiesmannen op één na en die had alleen maar op iemand anders gestemd om te voorkomen dat Monroe het resultaat van George Washington in 1792 zou evenaren. In de twintigste eeuw gelden de overwinningen van Franklin Roosevelt in 1932 en 1936 als landslide. Ook Lyndon Johnson in 1964 en Richard Nixon in 1972 vallen zonder twijfel in deze categorie.