Republikeinen oefenen geen kritiek uit op Republikeinen, dat was volgens Ronald Reagan het elfde gebod. Hij had mooi praten, in 1976 bestreed hij Gerald Ford tot op de conventievloer. Het kostte Ford zelfs het presidentschap. Maar inderdaad, over het algemeen zijn Republikeinen gezagsgetrouw – vandaar ook dat 'de volgende die er recht op heeft' vaak de kandidaat wordt, ook al is hij bejaard of uitgespeeld: Richard Nixon in 1960. George H.W. Bush in 1988, Bob Dole in 1996 en John McCain in 2008.
Democraten zijn opportunistischer: het kost hen meestal weinig moeite om afstand te nemen van een beschadigde politicus, ook als die uit eigen kring komt. Republikeinen daarentegen kunnen zich soms maar moeilijk losrukken van hun kreukelgevallen. Tot begin augustus 1974 waren er Republikeinse politici die Richard Nixon onvoorwaardelijk bleven steunen. Pas toen senator Barry Goldwater zijn steun introk, realiseerden ze zich dat het spel voorbij was.
Nog steeds het meest amusante voorbeeld van ultieme loyaliteit was de uitspraak van Republikeins Afgevaardigde Earl Landgrebe de dag voordat Nixon aftrad: ‘Verwart u mij alstublieft niet met de feiten. Ik blijf trouw aan mijn president zelfs als hij en ikzelf uit dit gebouw moeten worden afgevoerd en worden geëxecuteerd.’ Landgrebe is in de krochten van de geschiedenis verdwenen, maar zijn idee over politieke loyaliteit is nog steeds sterk bij de Republikeinen.
Tot eind 2006 steunden de meeste Republikeinen president Bush, ondanks het falen van de oorlog in Irak en het uit de rails lopen van zijn binnenlandse agenda. Ze hadden moeite om zich van hem los te maken en dat was een van de redenen dat ze out of touch leken in 2008.
Of de negen, tien of meer Republikeinen in de voorverkiezingen de verleiding kunnen weerstaan om partijgenoten af te kammen, staat te bezien. Het zou leuker zijn als ze wild te keer gingen.