Vierjaarlijkse bijeenkomst van partijleden om een kandidaat te nomineren en te ondersteunen, programma’s op te stellen en partijregels af te spreken. De grote conventies van de Democraten en de Republikeinen zijn tegenwoordig vooral televisiehappenings. Ze zijn van a tot z geregisseerd om de kandidaat (die meestal al bekend is) zo geconcentreerd mogelijk over het voetlicht te brengen.
Sinds 1936 is het gebruik dat de partij die niet in het Witte Huis zit, zijn conventie het eerst houdt. In 2008 komen de Democraten bij elkaar in Denver, van 25 tot en met 28 augustus 2008. De Republikeinen gaan naar Minneapolis, van 1 tot en met 4 september. Dit is een ongebruikelijk laat schema en het betekent in de praktijk dat de campagne meteen aansluit op de conventies.
De deelnemers aan de conventie zijn de gedelegeerden die in de voorverkiezingen of via andere procedures zijn gekozen of aangewezen. Bij de Democraten waren er de laatste keer 4353 gedelegeerden en 611 alternates (invallers maar vooral mensen die er ook graag bij zijn, ook als ze niet mogen stemmen). Bij de Republikeinen ging het om 2509 gedelegeerden en 2344 alternates. Inclusief media en andere geïnteresseerden, lopen er echt tienduizenden mensen rond op de conventies. In de grote hal zitten de gedelegeerden bij een standaard met daarop de naam van hun staat. Het is goed gebruik dat elke keer dat een staat genoemd wordt de gedelegeerden in gejuich uitbarsten.
De conventie duurt een paar dagen. Zij wordt geopend met een keynote speech, meestal door een jonge, veelbelovende politicus die de troepen mag opwarmen en zichzelf zo in het zonnetje kan zetten. Mario Cuomo, toen gouverneur van New York, deed dit op memorabele wijze in 1984. Ann Richards, de scherpzinnige gouverneur van Texas, nam de taak op zich in 1988. In 2004 viel Barack Obama die eer te beurt. Het was de eerste keer dat Obama landelijke bekendheid kreeg, met een goedgeschreven en goed voorgedragen toespraak.
Overdag komen op de conventies de programmapunten aan de orde, wordt er gebakkeleid over huishoudelijke reglementen en andere bijzaken, maar ’s avonds, als het grote publiek – dat overigens steeds kleiner wordt – aan de televisie zit gekluisterd, dan moet er een imago neergezet worden. Van de partij, van de belangrijke politici, van de kandidaat. Meestal wordt de presidentskandidaat op de derde dag formeel gekozen, waarna hij zijn aanvaardingstoespraak houdt. Een dag later is het de beurt aan de kandidaat voor het vicepresidentschap. Alles is zo gepland dat het kan worden uitgezonden op prime time television.
Soms krijgen conventies faam omdat echt alles misgaat. Zo werd de Democratische conventie in 1968 in Chicago beroemd. Niet alleen werd daar vicepresident Humphrey de kandidaat terwijl hij niet eens had meegedaan aan de voorverkiezingen – front runner senator Robert Kennedy was een paar weken tevoren vermoord – maar ook knuppelden de politiemannen van burgemeester Daley er lustig op los. Hippies, anti-oorlogdemonstranten, gewoon tegenstanders van Humphrey: ze werden tot bloedens toe geslagen. Het beeld van een verdeelde, losgeslagen jarenzestigbende hielp Republikein Nixon om dat najaar de verkiezingen te winnen.
In 1972 was de Democratische conventie in Miami minstens zo rommelig. In elk geval was er zo veel geharrewar dat kandidaat George McGovern pas na middernacht zijn toespraak kon houden, ver na bedtijd van de meeste Amerikanen. Ze kenden McGovern nauwelijks en dat bleef zo. Ook Republikeinen verliezen soms de controle, zoals in Houston, in 1992. Toen liet president Bush toe dat de christelijk-rechtse activisten de conventie overnamen. Het beeld van een intolerante, luidruchtige christelijke bende, aangevoerd door rechtsradicaal Pat Buchanan, droeg bij aan het verlies van George H.W. Bush.
In de eerste helft van de twintigste eeuw waren conventies nog spannende bijeenkomsten, soms met verrassende uitkomsten. Toen was het nog mogelijk om ‘spontane’ demonstraties te organiseren voor een favoriet. Vanwege de regel dat een kandidaat minstens twee derde van de afgevaardigden achter zich moest krijgen, waren vooral Democratische conventies vaak Poolse landdagen. Berucht was de conventie van 1924 toen de partij bitter verdeeld was over de drooglegging, het katholicisme, de Ku Klux Klan en de tegenstelling grote-stad-platteland. De bekendste kandidaten slaagden er niet in om de vereiste twee derde meerderheid te behalen, zodat na vijftien dagen en 103 stemrondes de onbetekenende John Davis uit West Virginia de kandidaat werd die met een landslide mocht verliezen van president Calvin Coolidge.
Verrassende uitkomsten zijn er niet veel meer. De Republikeinen genoten in 1976 van een stevige veldslag toen Ronald Reagan president Gerald Ford het leven zuur maakte. Maar helaas, meestal is het een tamme aangelegenheid waarbij de kandidaat die het toch al zou worden de nominatie krijgt.
In 2008 leek het anders maar dat was schijn. Obama had de kiesmannen die hij nodig had, alleen legden de aanhangers van Hillary Clinton nog een laatste valkuil voor hem neer. Hij wist hem slim te vermijden en that was that. Wie de voorverkiezingen wint, wint de nominatie.