Caucus

Letterlijk een bijeenkomst van partijleden. In de verkiezingscontext meestal een vergadering per kiesdistrict waar kiezers hun keuze kunnen maken voor een van de kandidaten van hun partij. De caucus in Iowa is de beroemdste. In 2008 bewees Iowa opnieuw zijn belang door Barack Obama een overwinning te geven die zijn kandidatuur de vaart gaf die hij nodig had om de nominatie te winnen.

Het proces in de Iowa-caucus bestaat uit buurtbijeenkomsten in elk van de bijna tweeduizend kiesdistricten van de staat (pretincts). Hoewel ze vaak worden omschreven als huiskamerbijeenkomsten, vinden ze meestal plaats in scholen, bibliotheken en andere min of meer openbare ruimtes. De bezoekers moeten allemaal geregistreerde kiezers zijn voor de betreffende partij en minstens zeventien jaar oud – ze moeten achttien zijn op de datum van de landelijke verkiezing. In de praktijk kiezen ze er de afgevaardigden naar regionale vergaderingen, die op hun beurt weer gedelegeerden sturen naar de staatsbijeenkomst en die kiezen weer afgevaardigden voor de conventie. Maar dat is eigenlijk bijzaak: de betekenis van de Iowa-caucus is dat hij een indicatie geeft van de onderlinge krachtsverhoudingen.

De Republikeinen houden het eenvoudig. Kiezers vertellen waarom hun kandidaat de beste is, of, als ze het nog niet zeker weten luisteren ze naar anderen. Daarna stemmen ze en het resultaat wordt doorgebeld naar het hoofdkwartier van de partij in Iowa. Ze zijn snel klaar.

Bij de Democraten zit het lastiger in elkaar. Bezoekers vormen preference groups om hun voorkeur aan te geven. Het is zaak dat iedere kandidaat in elk kiesdistrict actieve mensen heeft om deze groepen te organiseren. Een half uur lang proberen deze groepen leden van andere groepen te overtuigen om zich bij hen aan te sluiten en bij hen te komen staan.

Na een half uur wordt dat proces stopgezet en worden de stemmen geteld, of beter gezegd, het aantal mensen in de groep. De aanhangers van kandidaten die niet ‘viable’ zijn, geen kans hebben, moeten vervolgens een andere kandidaat opzoeken of zich onthouden van stemmen. Het niveau van ‘viability’ ligt op vijftien procent van het totaal aantal aanwezigen, kandidaten met minder stemmen vallen af.

Vervolgens hebben de mensen nog een half uur om zich bij een van de resterende kandidaten aan te sluiten. Dan wordt het proces stopgezet, wordt het aantal stemmen geteld en stuurt ieder kiesdistrict een op het verworven percentage gebaseerd aantal gedelegeerden naar de countybijeenkomsten. Daar speelt zich eenzelfde selectieproces af tot en met de staatsconventie en die verdeelt uiteindelijk de delegates naar de nationale conventie (aangevuld met een aantal superdelegates). Voor de media én voor de kandidaten zijn de percentages van belang.

Om dit spel te kunnen spelen, moet je goed georganiseerd zijn. Een kandidaat moet overal vertegenwoordigers hebben en die moeten ook nog in staat zijn om anderen om te praten. De eerste stappen in dat proces worden al meer dan een jaar voor de caucuses gezet en kandidaten zijn met grote regelmaat in Iowa te vinden. Je mag wel aannemen dat de meeste kiezers in elk geval één kandidaat persoonlijk gesproken hebben. Dat kan in Iowa. Vooral kandidaten met steun onder studenten profiteren. In 2008 was dat Obama. In 2012 was het de oude Ron Paul, die met zijn libertijnse praat veel modieuze studenten wist te betoveren. Het leverde een mooie plek op in Iowa.

De percentages in Iowa geven aan of een kandidaat voldoende kracht kan ontwikkelen. In 2004 bijvoorbeeld versloeg de superieure organisatie van John Kerry en van John Edwards het enthousiasme van de Howard Dean-aanhangers. Kerry haalde 38 procent, Edwards 32 procent en Dean 18 procent. Richard Gephardt, de kansrijk geachte kandidaat uit het naastgelegen Missouri, haalde maar 11 procent. Voor hem was dat het einde van de rit. Voor Kerry was het de doorbraak. Hij nam de leiding en stond die niet meer af. Het tamelijk kleine verschil met John Edwards bleek beslissend. In 2008 liet het zien dat Obama serieus was. Daar staat tegenover dat Rick Santorum, een superconservatief in 2012 in Iowa won en daarna niets meer.

Soms laten kandidaten Iowa bewust aan zich voorbijgaan. Als staat is Iowa zo atypisch dat het niet altijd gemakkelijk is om daar uit de verf te komen. Een front runner wil er natuurlijk niet afgaan. Een underdog daarentegen kan juist proberen in Iowa zijn slag te slaan en het momentum te krijgen om in New Hampshire toe te slaan. Tot nog toe hebben alle kandidaten voor 2016 laten weten in Iowa mee te doen. Niemand heeft het aangedurfd om Iowa te laten lopen, hoewel Jeb Bush erover zou moeten denken. Hij kan een vorbeeld nemen aan Hillary, die in 2008 fatale klop kreeg van Obama in Iowa. Trouwens, hij kan ook kijken naar Ronald Reagan, die in 1980 Iowa gewoon oversloeg. Daar won toen George Bush de Oudere. In New Hampshire won gewoon Reagan. Einde Bush.

Iowa kent deze belangrijke status als eerste trefpunt sinds 1972. Dat jaar scoorde dark horse-kandidaat George McGovern, senator voor het nabijgelegen South Dakota, opeens verrassend goed. McGovern profiteerde van het nieuwe, meer op invloed van de kiezer gerichte systeem dat de Democratische Partij na de rellen en wanorde van 1968 had ingevoerd. McGovern maakte dat jaar van Iowa zijn eerste markeringspunt en stak uiteindelijk de nominatie op zak. Volgens zijn campagnemanager Gary Hart, de jonge activist die in 1984 en 1988 zelf presidentskandidaat zou worden, was hij degene die Iowa had gezien als doorbraakmogelijkheid voor een kandidaat met grass roots-steun.