Stijging in de peilingen als je een overwinning in een voorverkiezing hebt gehaald of een goede mediaperformance hebt geleverd. Meestal krijgen kandidaten een bounce van hun conventie (tussen de zes en de negen procent is normaal, anders wordt de conventie niet als een succes beschouwd). In 2004 kreeg John Kerry een late bounce toen hij in het eerste debat met George W. Bush zijn tegenstander in de pan hakte.
In 2008 hield Obama geen bounce over aan zijn overwinning in Iowa. Integendeel, het stond Hillary toe om in New Hampshire te winnen en zo haar campagne te redden. In 2012 bouncten de Republikeinen alle kanten op, zonder dat iemand er bovenuit stak. Romney kreeg in de echte campagne een bounce toen Obama faalde bij het eerste debat, maar hij kon er niets mee doen, althans niet genoeg.
Als de bounce minimaal is, bijvoorbeeld omdat een conventie niet het gewenste media effect heeft opgeleverd, dan spreken we van een dead-cat-bounce. Vrij vertaald wil dat zeggen dat zelfs een dode kat nog wel stuitert als je hem vanaf een torenflat gooit. Zo kwam John Kerry in 2004 uit de Democratische conventie zonder enig momentum. Toen even later de aanval werd geopend op zijn presentatie als superveteraan, gingen zijn cijfers zelfs omlaag. Zijn dooie kat stuiterde linea recta het politieke graf in.
Wil je een bounce vasthouden, dan moet een kandidaat meteen na de conventie op pad. Bill Clinton en Al Gore hadden dat goed begrepen. Ze begonnen meteen na hun nominatie aan een tour per bus in zes staten – swing states natuurlijk.