De keuze voor een kandidaat-vicepresident is de eerste grote beslissing die presidentskandidaten nemen. Soms is dat meteen zijn eerste blunder, zoals in 1988 toen George Bush erop stond om de jonge, onervaren en niet al te hoog gewaardeerde senator Dan Quayle op zijn ticket te zetten. Quayle veroorzaakte direct problemen, deels omdat zijn verleden niet goed genoeg was uitgezocht, maar vooral omdat hij de ene na de andere domme uitspraak deed.
Veel erger was de kandidaat van George McGovern in 1972. Senator Thomas Eagleton leek aantrekkelijk naast George McGovern, maar al snel bleek Eagleton elektrische schokbehandeling te hebben ondergaan voor zijn depressie. Nu kunnen Amerikanen domheid nog wel accepteren in een kandidaat, maar ze willen geen manisch depressief persoon. Na veel handenwringen was McGovern gedwongen Eagleton te vervangen. Laten we zeggen dat het zijn geloofwaardigheid niet direct versterkte.
Hoewel de functie van vicepresident sinds Walter Mondale (onder Jimmy Carter) sterk is opgewaardeerd, zijn de intellectuele of zelfs de politieke kwaliteiten van de kandidaat niet doorslaggevend. Meestal moet de vicepresidentskandidaat iets compenseren: een kwaliteit, een regio of een richting die de presidentskandidaat niet heeft. Zo kwam Lyndon Johnson, senator voor Texas, bij het door hem gehate rijkeluiskind Kennedy op het ticket omdat Kennedy Texas nodig had en hij bovendien Johnson, de meerderheidsleider in de Senaat, aan boord wilde hebben. In de klassiek geworden terminologie van Johnson zelf, had Kennedy hem liever ‘in de tent naar buiten pissend, dan van buiten de tent naar binnen pissend’. Het bleek inderdaad een effectieve strategie om de machtigste Democraat het zwijgen op te leggen: tot 21 november 1963 werd van Johnson weinig meer vernomen dan dat hij heel ongelukkig was in het gewichtloze ambt van vicepresident.
In 1976 zorgde Walter Mondale, senator voor het noordelijke Minnesota, voor evenwicht met de zuidelijke Jimmy Carter. In 1980 moest George H.W. Bush de zakenvleugel van de Republikeinen binden aan de kandidatuur van de conservatieve Reagan. Bill Clinton, in alles een slim politicus, trok zich niets aan van de gebruikelijke overwegingen. Hij koos als zuiderling uit Arkansas voor een andere zuiderling, Al Gore uit Tennessee, en ook nog iemand van dezelfde generatie. Zijn boodschap was duidelijk: dit is een jong ticket, hier staat de nieuwe generatie. Het werkte, hoewel analisten indertijd raar opkeken.
De keuze voor een running mate wordt gemaakt door de presidentskandidaat maar voorbereid door een groep assistenten die kandidaten uithoort, doorzaagt en weegt. In 2000 leverde dat proces een verrassende keuze op. De man die de kandidaten moest beoordelen, Dick Cheney, werd zelf de genomineerde kandidaat. Sommige mensen zeiden toen al dat Cheney dat zo bedoeld had: hij had een profiel opgesteld dat hem precies paste. Gezien zijn ferme greep op de macht in de regering-Bush valt daar wel wat voor te zeggen. Het veronderstelt een soort van manipulatie waarvan je in 2000 Cheney misschien niet zou verdenken maar dat in de loop der jaren steeds waarschijnlijker lijkt.
Geen vicepresident heeft ooit meer macht gehad dan Dick Cheney. Zijn invloed deed zich gelden in personen en beleid, het meest duidelijk in een haast parallelle staf in het Witte Huis en een ongekende geheimzinnigheid – niemand weet zelfs hoeveel mensen voor hem werken. Cheney’s macht dankte hij aan de onervarenheid van George W. Bush en werd enorm versterkt door 9/11. Het lijkt onwaarschijnlijk dat een toekomstige vicepresident nog ooit zoveel vrijheid van handelen krijgt.
Soms dient de voordracht voor een vicepresident ook om een politiek punt te scoren of een wankelende campagne nieuw leven in te blazen. Zo was Afgevaardigde Geraldine Ferraro in 1984 de eerste vrouw op een landelijk ticket. Senator Joe Lieberman was in 2000 de eerste Joodse kandidaat, maar vooral telde dat Liberman de eerste Democraat was geweest die president Clinton op het matje had geroepen voor zijn schuinsmarcheerderij. Gore hoopte dat hij met Lieberman op zijn ticket wat afstand kon nemen van de reputatie van Clinton.
In de praktijk kijkt de kiezer nauwelijks naar de andere kandidaat op het ticket. Dat is nogal nonchalant want maar liefst vijf presidenten in de twintigste eeuw zijn vanuit het vicepresidentschap direct doorgeschoven naar de hoogste post: Theodore Roosevelt, Coolidge, Truman, Johnson en Ford. Het hadden er veel meer kunnen zijn gezien de aanslagen en ziektes, bijvoorbeeld ook de vicepresidenten van Wilson, Franklin Roosevelt in zijn derde termijn, en die van Eisenhower en Reagan. Reden genoeg om de tweede man goed onder de loep te nemen, maar dat gebeurt eigenlijk zelden. De keuze voor de ene of de andere kandidaat kan een kleine bounce geven maar het grootste risico is dat de keuze schade oplevert. De laatste keer dat een vicepresidentskandidaat het verschil maakte, was in 1960 toen John F. Kennedy senator Lyndon Johnson echt nodig had voor de overwinning – voornamelijk om het stemmen tellen in Texas een handje te helpen.
In 2008 was er veel druk op Obama om Hillary als running mate te nemen. Dat zou niet echt lekker hebben uitgepakt, mag je aannemen. Joe Biden was een veel verstandiger keuze. John McCain liet zijn totale afglijden naar onverantwoordelijk opportunisme nog eens duidelijk blijken toen hij Sarah Palin als running mate vroeg. Het eerste vereiste aan een running mate zou moeten zijn dat hij of zij de president kan vervangen, zelf president kan zijn. Mensen als Agnew, Quale en Palin voldoen niet aan die basiskwalificatie. Dick Cheney voldeed er in 2000 maar al te sterk aan, een nachtmerrie voor velen. Ze wensten Bush een goede gezondheid toe.
De term running mate geldt formeel voor een kandidaat die op hetzelfde ticket staat maar dan voor het lagere van beide ambten. Volgens de journalist William Safire, die alles weet van dit soort dingen, werd de term voor het eerst gebruikt in 1912 door toenmalig kandidaat Woodrow Wilson. Zijn maat, Thomas Marshall, zouden we nu geheel zijn vergeten als hij niet de onsterfelijke uitspraak ‘What this country needs is a really good five-cent cigar’ had gedaan. Eigenlijk had Marshall president moeten worden toen Wilson in 1919 door een hersenbloeding was uitgeschakeld, maar de president en zijn vrouw wisten Wilsons slechte conditie te verbergen.
In de wereld van de paardenraces is een running mate de stalgenoot van een paard dat kans heeft om te winnen. Hij wordt gebruikt om de snelheid aan te geven in de race – in de atletiek zouden ze het over een ‘haas’ hebben. Als het werk gedaan is, verdwijnt het tweede paard in de vergetelheid, een situatie die veel vicepresidenten zullen herkennen.
Als de running mate sterker of bekender is dan de topkandidaat, dan hebben we het over een kangaroo ticket omdat de kracht van het ticket dan in de onderste helft zou zitten. Dat gebeurde volgens sommigen bijvoorbeeld in 1988, toen Lloyd Bentsen voor sommige Democraten een betere kandidaat was dan Michael Dukakis. Ook Bush/Cheney is wel onder deze noemer gebracht.