Term voor een kandidaat die appelleert aan de gut feelings van de kiezers, de onderbuikgevoelens. Meestal met enig dédain gebruikt door de insiders die zich links of rechts gepasseerd voelen door iemand die beter contact claimt te hebben met de kiezers. In 2004 werd Howard Dean vaak als populist getypeerd, in 1992 viel die eer te beurt aan de radicale conservatief Pat Buchanan, die toen president Bush uitdaagde.
De tem schept enige verwarring omdat hij in het brede taalgebruik vaak wordt toegepast op het verpopulariseren van de campagnes, zoals het optreden in praatprogramma’s, shownieuws of televisiespelletjes. Dat zouden we beter vervulgariseren kunnen noemen, dan kunnen we populisme bewaren voor de onderbuik.
Historisch gezien was populisme een sterke stroming aan het einde van de negentiende eeuw, een samenloop van onrust op het Amerikaanse platteland en antikapitalistische retoriek in de steden. De grote populistische leider was William Jennings Bryan, die in 1896, 1900 en 1908 de Democratische kandidaat was. In 1896 was de uitdaging voor het establishment het grootst: toen waren de zakenlui pas echt bang dat Bryan zou winnen. Hoewel Bryan keer op keer verloor, werd een deel van de populistische agenda uitgevoerd door president Theodore Roosevelt, die in 1901 de vermoorde McKinley opvolgde.
Wie tegenwoordig de term populist gebruikt, probeert meestal iemand in een bepaalde, negatieve hoek te zetten. Vaak duidt het op een soort volksmenner, die de kiezers voor de gek houdt met al te gemakkelijke en onverantwoorde beloftes. Maar het is ook de strategie voor iemand die dreigt het initiatief te verliezen. Let maar eens op: wanneer iemand voor populist wordt uitgemaakt, dan heeft hij meestal een ingang gevonden bij het electoraat, tot ergernis van zijn tegenstander.