Een discussie over integratie raakt al snel verstrikt in terminologie en verwarring over cijfers. Laten we beginnen met de terminologie, een van de lastigste deelonderwerpen. Om te meten en te vergelijken moet je groeperen. Dat is vervelend, want groeperen betekent per definitie het reduceren van complexiteit. Je kunt het hebben over ‘de Marokkanen’ maar zoals we zullen zien bestaan tussen Marokkanen onderling grote verschillen. Hetzelfde geldt voor ‘de Turken’. Van ‘Surinamers’ weten we dat ze in alle soorten en maten komen maar toch pakken we ze allemaal samen. Ga nog een stap verder door over ‘de allochtonen’ te praten en wat je zegt wordt betekenisloos. De variatie binnen de groep wordt steeds groter.
En dan hebben we het nog niet over ‘de autochtonen’ gehad. Niemand zal de homogeniteit van Nederland betogen – nou ja, de meeste verstandige mensen doen dat niet. Het maakt nogal uit of je in Friesland, Limburg of Amsterdam opgroeit. Of je hoog of laag opgeleid bent, niet gelovig bent of streng gereformeerd. Voor de meeste mensen is autochtonen een veelomvattend begrip. Als het gebruiken zijn ze zich bewust van diversiteit. Bij allochtonen wordt dat wel eens vergeten, het lijkt wel alsof van hen een eenduidig beeld bestaat. Maar dé allochtoon bestaat net zo min als dé autochtoon of dé Nederlander.
Het zijn lastige termen en ik worstel er al heel lang mee. Ik heb me lang verzet tegen het gebruik van allochtoon en autochtoon. Zelf voel ik meer voor streepjes Nederlanders, Turkse-Nederlanders, Surinaamse-Nederlanders en zo voort. In het dagelijks spraakgebruik zou dat een verademing zijn omdat allochtonen een containerbegrip is geworden maar vooral omdat het steeds meer een vervelende ondertoon heeft gekregen. Bovendien zou het mensen met andere culturele wortels iets extra geven, iets dat kaaskoppen niet hebben: een identificeerbare culturele achtergrond. Of eigenlijk hebben wij autochtonen wel degelijk die diverse achtergrond, maar die zijn we vergeten of we hebben in het post-verzuilingstijdperk afgeleerd om ons ermee te tooien. Zelf wijs ik graag op het katholieke erfgoed dat mij cultureel gevormd heeft, al heeft de moederkerk daar weinig baat bij gehad. Eens een katholieke jongen, altijd een katholieke jongen. SGP’ers, zaterdagvoetballers en de club van Andries Knevel weten waar ik het over heb. Ouderwetse socialisten trouwens ook.
Maar ja, ‘allochtonen’ is ingeburgerd, en zelfs als ik die term kwijt kon raken, bleef ik zitten met een ander en veel groter probleem: hoe benoem ik de autochtonen? Hebben we een bruikbaar alternatief? Dat blijkt lastig. Hoe beschrijf je de kaaskoppen? Noem je ze de Nederlanders? De echte Nederlanders? De niet etnische Nederlanders? De eerdere bewoners? Het zijn allemaal omschrijvingen die impliceren dat allochtonen geen Nederlanders zijn en dat is onzin. Of dat ze een beter, ander, eerder of echter soort Nederlanders zijn en dat is nog grotere onzin. Zo gezien is autochtonen zo gek nog niet. In elk geval kon ik geen neutralere term bedenken. En belangrijker, de termen werken als je dingen wilt meten en vergelijken.
Daarom zal ik de discussies op deze site, over en rondom mijn boek, de termen allochtoon en autochtoon gewoon gebruiken, niet uit liefde maar uit noodzaak. Ik gebruik ze in hun officiële betekenis, dat wil zeggen de betekenis die het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) ooit heeft bedacht om, inderdaad, te kunnen meten. Om te meten moet je inderdaad groeperen en om te groeperen moet je benoemen. Dat meten doet het CBS al heel lang op heel grondige wijze. Het voordeel daarvan is dat wij veel meer weten van onze etnische groepen dan andere landen. Het nadeel is dat die andere landen in opperste verbazing reageren als je vertelt dat wij een speciale klassificatie hebben voor mensen als Barack Obama of Nicolas Sarkozy.
Want volgens de definitie van het CBS is een allochtoon iemand met minstens één ouder die in het buitenland is geboren. Dat zijn heel wat Nederlanders, ruim drie miljoen, inclusief de koningin, haar zoon en haar schoondochter. Dat schiet niet op. Vandaar dat het CBS is gaan onderscheiden in westerse en niet-westerse allochtonen. De koningin is een westerse allochtoon, Maxima een niet westerse allochtoon. Als ik het in dit boek heb over allochtonen dan gaat het over niet-westerse allochtonen en eigenlijk alleen maar over de vier klassieke groepen: Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen.
En de eerlijkheid gebied te zeggen dat ik het, net als de meeste deelnemers aan ons integratiedebat, voornamelijk zal hebben over Turken en Marokkanen. Ik zal die twee vaak zo noemen, ook al bedoel ik altijd Turkse Nederlanders en Marokkaanse Nederlanders. Autochtonen, dat is de rest, officieel de 14,7 miljoen niet-allochtonen. In het ‘debat’ spelen westerse allochtonen eigenlijk geen rol. Ze horen niet bij de autochtonen maar zijn ook niet ‘het probleem’. Ze worden min of meer genegeerd. Allemaal samen zijn we Nederlanders, dat wordt nog wel eens vergeten. Maar ook dat ga ik er niet iedere keer bij zeggen. Allochtonen en autochtonen, dat zijn de meeteenheden die in alle onderzoeken worden gehanteerd en dat doe ik dus ook.