Een dark horse doemt op als iemand van wie niemand het verwachtte met een nominatie aan de haal gaat. Meestal gaat het om politici van tweede of derde keuze of lieden die eigenlijk helemaal geen kandidaat waren. Dit gebeurt eigenlijk alleen als er een impasse is ontstaan op de conventie, iets wat tegenwoordig niet vaak meer gebeurt. In dat geval sluiten leidende kandidaten elkaar uit. Soms wordt ook een onverwacht opkomende kandidaat in de voorverkiezingen zo aangeduid, zoals Jimmy Carter in 1976 en Gary Hart in 1984.
De eerste dark horse verscheen in 1844 op het toneel, toen Democraat James Polk, een Afgevaardigde uit Tennessee, de nominatie kreeg nadat leidende Democraten als ex-president Van Buren en Lewis Cass elkaar van de nominatie afhielden. Na acht stemrondes kon geen van beide kandidaten zijn positie versterken en besloot men in arren moede Polk te vragen. Die won toen mooi wel het presidentschap en was nog aardig succesvol ook.
Een ander voorbeeld was de Democraat Andrew Pierce die in 1852 de nominatie verwierf na 35 stemrondes. Ook hij won daarna het presidentschap. In 1920 was Warren Harding bij de Republikeinen een echte dark horse, in de smoke filled backrooms door de partijbonzen naar voren geschoven.
Tegenwoordig worden nieuw opduikende kandidaten of niet-kandidaten die mogelijk nog gaan meedoen wel dark horses genoemd, maar eigenlijk slaat de term daar niet op. Uiteindelijk weet je pas op de conventie zelf of er een dark horse is.Wie zou dat in 2012 kunnen zijn? Misschien burgemeester Bloomberg van New York als de Republikeinen vechtend uiteen vallen.
De uitdrukking past mooi in het woordgebruik rondom de verkiezingen, waar altijd sprake is van races, horse races, front runners en andere termen uit de wereld van de paardenraces.