Amerikaans buitenlands beleid kent meer continuïteit dan we vaak denken. De strategische verhoudingen blijven immers onveranderd. Voor de relatie tussen China en de Verenigde Staten doet het er dan ook weinig toe of Donald Trump of Kamala Harris wordt gekozen. Natuurlijk zijn er verschillen in de marge en in retoriek, maar in de praktijk zal dat weinig uitmaken.
Alle gepraat over tariffs, de importheffingen die president Trump begon, president Biden overnam en die kandidaat Trump nu flink wil verhogen, is niet meer dan taktisch gerommel. Veel belangrijker zijn de objectieve omstandigheden, om in Chinees vocabulair te blijven, en die beginnen met de vaststelling dat geen van beide landen elkaar direct bedreigt. De Stille Oceaan biedt bescherming, de kernwapens van beide zijden bieden afschrikking. Een confrontatie zal zich eerder voordoen in de randgebieden, met Taiwan als grootste risico.
Sinds de ‘pivot to Asia’ van Barack Obama in 2011, een (bescheiden) verschuiving van middelen naar de Pacific, staat de verhouding met China centraal in het Amerikaanse veiligheidsdenken. In de National Security Strategy (NSS), een analyse die de Amerikaanse overheid iedere vier jaar moet publiceren, is deze relatie inmiddels het ijkpunt. De NSS van Trump, gepubliceerd in december 2017, noemde China en Rusland ‘revisionistische machten’. De wereld was een strijdperk en China zou ‘de Amerikaanse macht, invloed en belangen uitdagen, in een poging Amerikaanse veiligheid en welvaart te ondermijnen’.
De National Security Strategy van de regering-Biden, vier jaar later, onderkent dat China de enige staat is met de doelstelling de internationale orde te hervormen en ook de enige die daarvoor de economische, diplomatieke, militaire en technische middelen heeft. Dat scheelt niet heel veel van wat de regering-Trump stelde. Het verschil zit hem in waar dit toe gaat leiden: een clash eindigend met de dominantie van een van de twee (Trump) of een gebalanceerde relatie waarin beide landen onderkennen dat die balans in hun belang is (Biden en Harris).
Volgens sommigen is er sprake van een nieuwe koude oorlog, en is Taiwan het Berlijn van nu. Maar indertijd stond de Sovjet Unie vrijwel buiten de wereldeconomie en was Berlijn alleen van belang als symbool. Feit is dat China en Amerika wederzijds meer afhankelijk zijn dan ze zouden willen en dat Taiwan de belangrijkste producent van halfgeleiders in de wereld is. Terwijl handelsbeleid in de koude oorlog nauwelijks relevant was, is het nu een wapen in de strijd. Ook aan de Chinese kant heeft de koude oorlog ook een belangrijke plek in het bewustzijn: Xi zou geobsedeerd zijn met de ondergang van de Sovjet Unie.
Volgens anderen is er sprake van een klassieke botsing van een gevestigde en een opkomende, die erg lijkt op wat tussen 1890 en 1914 plaatsvond tussen Groot-Brittannië en Duitsland. Een arrogante hegemonistische macht die de opkomende macht het gevoel geeft dat ze gehinderd wordt, niet erkend en gedwarsboomd in legitieme ambities. Ondanks economische samenwerking groeiden de spanningen. Volgens Odd Arne Westad, auteur van het beste boek over de koude oorlog, lijkt het op ‘de neerwaartse spiraal’ tussen Groot-Brittannië en Duitsland die uitliep op de Eerste Wereldoorlog. Sleepwalking Toward War is de dreigende titel van zijn essay in Foreign Affairs.
Met onrust en onzekerheid in beide landen is de kans op strategische miscommunicatie aanzienlijk. Dat Amerika probeert de Chinese groei te beperken door exportbeperkingen en het onthouden van technologie is begrijpelijk maar geeft China het gevoel dat het beperkt wordt. Op haar beurt moet China begrijpen dat het overspoelen van markten met goedkope producten problemen oplevert. Volgens Westad zouden China en de VS allebei netto verliezers zijn als protectionistisch beleid overal aansloeg. Weer andere auteurs zien een protectionistisch tit-for-tat-beleid opdoemen, vergelijkbaar met wat in de jaren dertig zoveel schade aanrichtte.
De meest logische Amerikaanse zet was om de landen rondom de Stille Oceaan te binden in een handelsverdrag waarin China geen partij was. Dat bereikte president Obama met het Trans-Pacific Partnership (TPP), waarin dertien staten rond de Stille Oceaan een blok zetten tegenover China. Obama tekende het verdrag maar voordat het geratificeerd kon worden werd het in Amerika het slachtoffer van anti-globalisme, zowel van Democraten als van Republikeinen.
Onder druk van vakbonden moest Hillary Clinton er in 2016 afstand van nemen en als president stapte Trump uit het verband (de twaalf gingen samen verder als Trans-Pacific Pact Agreement). President Biden heeft geen moeite gedaan het verdrag nieuw leven in te blazen. Dat is en blijft onverstandig in een wereld waarin China weinig vrienden heeft die bereid zijn een bondgenootschap aan te gaan. Vanuit liberale denktanks wordt dan ook aangedrongen op hernieuwde Amerikaanse participatie.
In de tussentijd heeft de VS gebouwd op oude banden om het Quadrilateral Security Dialogue (QUAD)op te zetten met Australië, India en Japan. Dat geldt ook voor AUKUS, afspraken met Australië en het Verenigd Koninkrijk. China heeft geprobeerd zelf dit soort verbanden op te zetten, maar die zijn fragiel. Het land heeft geen strategische partners of speciale vrienden. De Shanghai Cooperation Organization van Eurazatische landen (inclusief Rusland en China) en de BRICS, oorspronkelijk een club van opkomende economieën, maar nu een vehikel voor China, hebben beperkte invloed.
Binnen de Amerikaanse beleidsmakers is er wel verschil van mening over de dreiging die uitgaat van China. De laatste veiligheidsadviseur van president Trump, Robert O’Brien, pleit voor ‘een Trumpiaans herstel van peace through strength’. Hij vindt het verbeteren van contacten met Beijing en de belofte van samenwerking zoals president Biden die voorstaat, een vorm van appeasement. In O’Briens ogen is China een niet in te pacificeren tegenstander en is Xi iemand die elke zwakte, of vermeende zwakte, van Amerika zal uitbuiten. Als president Biden zegt dat Amerika er niet op uit is om China in te tomen of schade toe te brengen omdat ‘we allemaal beter af zijn als het China goed gaat’, dan is dat volgens O’Brien gevaarlijk geneuzel. Amerika moet zijn economie helemaal loskoppelen van die van China.
Eenzelfde soort analyse geeft Trumps China-expert Matt Pottinger, een goed ingevoerde hardliner die vloeiend Mandarijn spreekt. Pottinger is geen Trump-acoliet. Hij nam ontslag als deputy veiligheidsadviseur na 6 januari, werkt nu bij de Hoover Institution, en publiceerde onlangs The Boiling Moat: Urgent Steps to Defend Taiwan. Volgens hem voert China de facto een ‘proxy war’ tegen het Westen in Oekraïne. China helpt Iran door olie te kopen die onder Amerikaanse sancties valt. In Pottingers visie heeft de Verenigde Staten geen andere optie dan te streven naar structurele verandering in China, samen te vatten als ‘regime change’.
Het grote verschil met de regering-Biden is dat we het hier niet hebben over het managen van strategische verhoudingen maar over een einddoel: een meer open en liberaal China. Het probleem is dat onder die omstandigheden Beijing er geen belang bij heeft om zich terughoudend op te stellen. Critici stellen dat het roekeloos is om de econcurrentie tussen twee landen met kernwapens te beschouwen ‘als niet te managen’.
Aan de andere kant van het spectrum stelde Bidens veiligheidsadviseur Jake Sullivan in januari 2024 dat we ‘realistische veronderstellingen’ moeten hebben over de mate waarin de VS het Chinese politieke systeem vorm kan geven. Anders gezegd: regime change is een gevaarlijke dagdroom. Bidens beleid concentreert op het lange termijn doel van de VS: voorkomen dat één land hegemonistisch kan optreden in de Indo-Pacific, het behoud van Amerikaanse economisch en technologisch leiderschap en de ondersteuning van regionale democratieën. In de analyses van verschillende benaderingen valt meer op dat de directe actuele beleidsstappen meer op elkaar lijken dan de uitgesproken doelstellingen.
In hoeverre Amerika’s verlies aan aanzien, deels door Trump, deels door weinig doortastend optreden van de regering-Biden, China bevoordeelt, valt lastig uit te maken. Het is niet een eenvoudige nulsom. Hoewel China helemaal niets heeft gedaan om een einde te maken aan oorlogen in Gaza en Oekraïne (in dit laatste geval de Russen helpt) trekt het land wel voordeel van Amerika’s dalend aanzien. Het aloude koude oorlogsspel waarin secundaire landen een van de supermachten aan zich proberen te binden, is in volle gang. De Chinese aanwezigheid in Afrika en het Midden Oosten is onmiskenbaar, maar zeker niet stabiel.
Na de oorlog in Irak en de economische crisis van 2008 blaakte China van zelfvertrouwen, deels ingegeven door de vaststelling dat de Verenigde Staten er een potje van konden maken. Het ‘bewees’ de kwetsbaarheid van het westerse politieke en economische systeem. Het was een factor in de manier waarop Xi toen hij in 2012 aan de macht kwam vastbesloten was om het Chinese voordeel (China op weg omhoog, Amerika omlaag) uit te buiten. Zoals Xi het formuleerde: de wereld ondergaat ‘grote veranderingen, groter dan we in een eeuw hebben zien’.
De afstand die president Trump nam van oude bondgenoten, diens geklungel tijdens de pandemie en Trumps schending van democratische normen werd gezien als bewijs dat ‘het Oosten in opkomst is en het Westen neergaat’. Trump werd niet zozeer gezien als spijkerhard maar vooral als onvoorspelbaar en gericht op transacties. Toen president Biden aantrad was Beijing overtuigd van de neergang van de Verenigde Staten. Na de zeperd van haar eigen corona-beleid en de economische problemen, al of niet verhuld achter misleidende statistieken en autoritaire onderdrukking van vrije informatiegaring, is China wat minder op de borst klopperig.
De afgelopen jaren heeft China ook zijn beleid aangepast, erkennend dat de superagressieve buitenlandse politiek meer schade deed dan goed opleverde. De ‘Wolf Warrior Diplomacy’ is in de ijskast gezet en de uitspraken van Xi zijn gematigder dan tevoren. In september 2023 zei hij tegen een groep bezoekende senatoren ‘we hebben duizend redenen om de verhoudingen tussen China en Amerika te verbeteren, maar geen enkele reden om ze te ruïneren’.
Onrust in de Verenigde Staten, hetzij door winst van Donald Trump, hetzij door zijn weigering een nederlaag te erkennen, zal China direct in de kaart spelen. In die zin is het wel degelijk van belang hoe hoe de verkiezingen in de VS zich ontrollen. Dat wil niet zeggen dat ze die onrust graag zien. China houdt niet van onzekerheid, van onrust. Maar het versterkt het beeld dat de Chinese top toch al heeft: Amerika is een natie waar het beste vanaf is. Van Trump kunnen ze meer chaos verwachten, van Harris meer samenwerking. Als je zo zelfverzekerd bent als dit China laat het zich raden naar wie de voorkeur uitgaat.