De gisteren overleden George Herbert Walker Bush, president van 1989 tot 1993, was een nette man, zonder veel ideologische bagage, die zich het bereiken van het Witte Huis als doel had gesteld, maar niet wist wat hij met het presidentschap moest toen hij er eenmaal zat. Wegens dat gebrek aan visie stuurden de kiezers hem in 1992 naar huis. In de jaren zag Bush zijn zoons gekozen worden tot gouverneur van Texas en Florida, zijn oudste zoon werd in 2001 president. Zijn eigen belangrijkste verdienste was het vergemakkelijken van de eenwording van Duitsland na de val van de muur.
Bush groeide op in een welgestelde familie in New England. Terwijl zijn vader Republikeins senator was voor Connecticut verhuisde Bush in de jaren vijftig naar Texas. Daar maakte hij van behoorlijk wat geld nog veel meer geld, en trof een nieuwe thuisstaat, hoewel deze noordelijke, stijve aristocraat nooit echt kon overtuigen als Texaan. Bush onderkende de overgang die Texas doormaakte van een Democratisch naar een Republikeins bolwerk. Hij diende twee termijnen in het Huis van Afgevaardigden maar verloor in 1970 een campagne voor de Senaat.
Daarna knapte Bush klussen op in benoemde posities. President Nixon benoemde hem in 1971 tot ambassadeur bij de Verenigde Naties en twee jaar later tot voorzitter van de Republikeinse Partij. Onder president Ford diende Bush als vertegenwoordiger van de VS in China en daarna korte tijd als directeur van de CIA. In 1980 probeerde Bush de nominatie voor het presidentschap te verwerven maar hij werd door Ronald Reagan al snel op achterstand gezet. Op de Republikeinse conventie slikte Bush de kritiek op Reagan fluks in (hij kwalificeerde diens economische plannen volkomen terecht las voodoo economics) en accepteerde een plaats als kandidaat voor het vicepresidentschap.
Tijdens de Reaganjaren leek Bush ondergesneeuwd te raken bij het conservatieve geweld in Washington. Hij werd meestal snerend bejegend, zowel door conservatieven als door de progressieve pers die veel grapte over zijn gebrek aan overtuigingen. Bush zelf noemde het de ‘vision thing’ en hij gaf grif toe dat hij het niet had. Met enige moeite wist Bush zich in 1987 te onttrekken aan het Iran-Contra schandaal dat Ronald Reagan bijna een impeachment kostte.
Zoals alle vice-presidenten had George Bush grote moeite zich los te maken van zijn voormalige baas. Aanvankelijk leek hem dat in 1988 op te breken in de verkiezingsstrijd tegen Democraat Michael Dukakis, een technocratische gouverneur van Massachusetts, maar uiteindelijk droogde Bush Dukakis af in een van de meest onfrisse campagnes van de twintigste eeuw. Dat was helemaal niet de stijl van Bush, maar het leverde hem het presidentschap op.
Binnenlandse politieke interesseerde Bush nauwelijks, en in de naweeën van de Reagan-jaren leek dat ook minder relevant. De economie deed het goed, alleen hadden de Republikeinen zoals altijd de begrotingstekorten uit de hand laten lopen. In de zomer van 1990 kwam Bush met Congres tot een vergelijk: hij zou belastingen verhogen en het Congres zou de uitgaven verlagen. Het probleem was dat hij de verkiezingen had gewonnen met de one-liner: ‘Read my lips: no new taxes’. Zijn Republikeinse achterban beschouwde het als verraad.
Buitenlandse politiek ging Bush beter af. Toen in Berlijn de muur viel en kanselier Kohl de kans zag om Duitsland te herenigen, slaagde Bush erin de ontstane onrust diplomatiek te temperen. Al bestond zijn actieve optreden vooral uit het sussen van gemoederen en niets doen dat de eenwording kon verhinderen, Bush verdient krediet voor zijn juiste inschatting van de situatie.
Even leek zich alle actie in Europa af te gaan spelen, maar op 1 augustus 1990 bezette Irak buurstaat Koeweit, een westerse bondgenoot. De Iraakse actie was het gevolg van diplomatiek geklungel. Bovendien was de overmoed van dictator Saddam Hoessein een direct gevolg van de steun die Irak tien jaar lang had gekregen bij zjn moorddadige oorlog tegen Iran.
Op bewonderenswaardige wijze smeedde Bush een coalitie van westerse en Arabische landen die Irak een ultimatum stelde: Koeweit moest ontruimd anders zou de coalitie de aanval openen. Irak speelde blufpoker tot het bittere einde maar Bush slaagde erin de coalitie bijeen te houden. Toen werd tot ieders verrassing binnen tien dagen het primaire doel bereikt. Toen Koeweit bevrijd was, besloten Bush en zijn adviseurs niet verder Irak in te trekken om Sadam Hussein de genadeslag te geven. De wijsheid van dat besluit was toen omstreden, maar zorgde voor een snel einde aan de oorlog. Bush kreeg alle lof die hij verdiende en stond op ongekende hoogtes in de opiniepeilingen.
Het zou niet beklijven. Uiteindelijk deed binnenlandse politiek Bush de das om. Bij de rassenrellen in Los Angeles die volgden op de vrijspraak van zich misdragende politiemensen bleek dat Bush weinig begreep van het dagelijks leven in zijn land. Toen het land in 1992 een lichte recessie doormaakte kreeg hij de volle laag.
Daar bleek al iets van in de voorverkiezingen in 1992, waar Bush moeite had ruim te winnen. Toen de Republikeinse conventie uitliep op een opwelling van de intolerantie, aangevoerd door christelijke dominees en rechtse scherpslijpers, een voorbode van de moderne Republikeinse Partij, werd het contrast met de jonge Democraat Bill Clinton wel erg groot. Een derde partij kandidaat, de zakenman Ross Perot, maakte het nog moeilijker om te winnen. Na twaalf jaar Republikeinen in het Witte Huis hadden de Amerikanen behoefte aan een ander geluid. George H.W. Bush zou nooit echt begrijpen waarom het land hem had afgewezen.