Dit is een bewerking van een deel van Geschiedenis van de Verenigde Staten dat op 27 september bij Boom uitkomt.
Soms kan een pijnlijk verlies goed uitpakken. In juni 1976 verloor Ronald Reagan op het nippertje de strijd om de Republikeinse nominatie van zittend president Gerald Ford. Pas op de conventie moest hij de handdoek in de ring gooien. In een ongemakkelijk optreden van beiden plaatste Reagan zich achter de kandidaat van zijn partij. Hij gaf een mooie toespraak waarin hij zijn nederlaag toegaf maar tegelijkertijd de rede van Gerald Ford overschaduwde. Op 2 november 1976 verloor Ford vervolgens van Jimmy Carter. Uiteraard was Reagan teleurgesteld. Het zou echter zijn geluk blijken dat Reagan in 1976 achter het net viste én dat zijn Ford verloor.
Ronald Reagan was op dat moment was hij een van de meest ervaren Republikeinen van het land. Veel buitenlanders zagen hem als een B-acteur, maar hij had twee termijnen als gouverneur van Californië achter de rug, van 1967 tot 1975. Toch was hij door president Nixon gepasseerd voor het vicepresidentschap toen Spiro Agnew in 1973 af moest treden. Ook president Ford koos niet voor Reagan toen hij op zijn beurt een vicepresident zocht na Nixons aftreden.
Reagan was er bitter over. Hij had kunnen hopen dat hij na twee termijnen Nixon in 1976 de leidende Republikein zou zijn. In 1976 stelde hij zich dan ook kandidaat, ook al had president Ford besloten om zelf te kandideren. Reagan en een aantal andere Republikeinse zwaargewichten waren boos dat hen een kans door de neus werd geboord om Nixon op te volgen. Voor Reagan gold ook nog eens dat hij bang was in 1980 te oud te zijn om gekozen te kunnen worden, bijna 70.
Achteraf kun je zeggen dat het Reagans geluk was dat in 1976 een Democraat won. Een Republikeins presidentschap tussen 1977 en 1981 was een ramp geworden en had de Republikeinen voor langere tijd buitenspel gezet. Nu konden ze met de armen over elkaar een Democraat zien falen onder omstandigheden die geen enkele president had kunnen veranderen.
In 1976 leed Amerika onder stagflatie. De economie groeide traag, vooral door de eerste oliecrisis in 1973 die voor stevig hogere prijzen had gezorgd. Die trage economie ging vergezeld van stijgende werkloosheid en sterk opgelopen inflatie. Ford had te kampen met 8,5 procent werkloosheid en tot 9 procent oplopende inflatie. Zijn beleid leverde niets op.
Nu zat Jimmy Carter als Democraat met de gebakken peren. De enige manier om de inflatie uit de economie te wringen was een krap geldbeleid maar dat zou de rente zou opjagen en de economie in een recessie brengen. Carter voerde dat beleid uit door in 1978 Paul Volcker tot president van de FED te benoemen met de vrijheid om die inflatie de nek om te draaien. Dat leidde tot een diepe recessie tussen 1979 en 1983, toen de diepste sinds de jaren dertig.
De gevolgen ervan, gecombineerd met de Iraanse revolutie en de Russische inval in Afghanistan die ook onder een Republikein zouden hebben plaatsgevonden, kosten Carter in 1980 zijn herverkiezing. Ronald Reagan won. In het debat vroeg hij simpelweg: als u denkt dat u beter af bent dan vier jaar geleden, stem dan op de president. Stem anders voor verandering. Dat deden de kiezers en zo kon Reagan ondanks zijn hoge leeftijd toch nog president worden.
Het vergt geen grote fantasie of creatief herschrijven van de geschiedenis om te zien dat als er in 1980 een Republikein in het Witte Huis had gezetten die daarvoor gestraft zou zijn, precies zoals het Carter overkwam. Nu kon Reagan de diepe recessie, die tot 1983 duurde, op het conto van de Democraten schrijven, althans op de wat langere termijn. Want na de Reagan-jaren is vergeten dat de Republikeinen bij de tussentijdse verkiezingen van 1982 flink verloren en in Washington openlijk werd gepraat over alweer een mislukte president. Reagans belastingverlagingen hadden niets opgeleverd, enkel grote tekorten.
Met onverbeterlijk optimisme hield Reagan vol dat het beter zou gaan worden en dat deed het. Daarmee was het toneel gezet voor een presidentschap dat dankzij Reagans eigen kwaliteiten maar ook dankzij een ferme dosis geluk als succesvol de boeken inging.
In de loop der jaren ziet Reagans presidentschap er tegelijk beter en slechter uit dan waarnemers indertijd konden vermoeden. Reagan begeleidde een omwenteling in het denken van big government naar de markt, waarbij de vitaliteit van het Amerikaanse economische klimaat ongekende krachten losmaakte. Die ontwikkeling was al onder Carter ingezet met onder andere deregulering van de luchtvaart, maar Reagan kreeg er de eer voor. Het ging echter vooral om een mind set, want de rol van de overheid verminderde nauwelijks. Zelf was Reagan in 1989 teleurgesteld dat hij het begrotingstekort niet had kunnen terugdringen, maar Republikeinen blijken dat nooit te kunnen: belastingen verlagen en tegelijkertijd defensieuitgaven verhogen levert nu eenmaal grotere tekorten op.
Er zal wel altijd verschil van mening blijven over de mate waarin Reagan verantwoordelijk was voor het einde van de Koude Oorlog. Zeker is dat hij er altijd van overtuigd was dat de Sovjet-Unie een onzinnig en onmenselijk systeem had, en die boodschap met verve uitdroeg, maar daarin was hij niet uniek. Reagans geluk was president te zijn in de tijd dat deze retoriek verschil kon maken. Gezien de snelheid waarmee het communisme ten onder ging, is eerder de vraag gerechtvaardigd of de dreiging van de Sovjet-Unie niet werd overdreven.
Misschien was overdrijven noodzakelijk. De hele Amerikaanse geschiedenis lijkt aan te tonen dat het vrijwel onmogelijk is de Amerikaanse bevolking te engageren op een lage toonhoogte. Presidenten van Truman tot George W. Bush kregen niets gedaan zonder dreigingen te schetsen in de meest apocalyptische termen. Het is goed mogelijk dat de Koude Oorlog werd gewonnen dankzij de hoge defensie-uitgaven, maar met evenveel recht kun je zeggen dat die uitgaven een enorme verspilling waren en andere belangrijke en zelfs noodzakelijke investeringen onmogelijk maakten.
De heiligverklaring van Ronald Reagan door de Republikeinen heeft meer te maken met geloof dan met feiten, en vooral met het gebrek aan andere Republikeinse rolmodellen. Veel van wat aan Reagan wordt toegeschreven, is óf niet gebeurd óf gebeurd in een variant die Republikeinen minder van pas komt. Uiteindelijk verkleinde Reagan de overheid niet, was de economische groei tijdens zijn presidentschap niet bijzonder, liet hij enorme tekorten na en een verdrievoudiging van de overheidsschulden, en deed hij niets voor conservatieve social issues als abortus en schoolgebed. De economische groei onder Bill Clinton was veel groter.
Zo gezien is het vooral armoede dat de hedendaagse Amerikaanse conservatieve beweging terug moet vallen op Ronald Reagan als patroonheilige. Ze hebben simpelweg niemand anders, met als ironische kanttekening dat de activistische Republikein Theodore Roosevelt juist door de Democraten als rolmodel is geannexeerd. Voor de Republikeinen blijven zo weinig helden over. De allereerste en grootste president van hun partij, Abraham Lincoln, wordt zelden aangehaald, al was het maar omdat diens kwaliteiten contemporaine Republikeinen het schaamrood naar de kaken jagen. Reagan vult het vacuüm.